Deutsch » Niederländisch

Übersetzungen für „palmieren“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch (Springe zu Niederländisch » Deutsch)

Ergebnis-Übersicht

prä·ˈmie·ren: Transitives Verb
bal·sa·ˈmie·ren: Transitives Verb
alar·ˈmie·ren: Transitives Verb
ma·xi·ˈmie·ren: Transitives Verb
op·ti·ˈmie·ren: Transitives Verb
bla·ˈmie·ren: Transitives Verb
for·ˈmie·ren: Transitives Verb
ani·ˈmie·ren: Transitives Verb
ˈschmie·ren: Transitives Verb
sum·ˈmie·ren: Transitives Verb
fir·ˈmie·ren: Intransitives Verb
nor·ˈmie·ren: Transitives Verb
re·kla·ˈmie·ren: Transitives Verb
sub·li·ˈmie·ren: Transitives Verb
mi·ni·ˈmie·ren: Transitives Verb
re·sü·ˈmie·ren: Intransitives Verb
de·zi·ˈmie·ren: Transitives Verb
ex·hu·ˈmie·ren: Transitives Verb
ˈPalm·we·del: Nomen

Meintest du vielleicht: prämieren , balsamieren , optimieren , maximieren , alarmieren , normieren , firmieren , summieren , schmieren , animieren , formieren , blamieren , sublimieren , reklamieren , exhumieren , dezimieren , resümieren , minimieren und Palmwedel

prä·ˈmie·ren [prɛˈmiːrən] VERB trans

prämieren → prämiieren

Siehe auch: prämiieren

prä·mi·ˈie·ren [prɛmiˈiːrən] VERB trans

prämiieren

prämiieren

een prijs toekennen aan

bal·sa·ˈmie·ren [balzaˈmiːrən] VERB trans

balsamieren

alar·ˈmie·ren [alarˈmiːrən] VERB trans

1. alarmieren (zum Einsatz rufen):

2. alarmieren (aufschrecken):

ma·xi·ˈmie·ren [maksiˈmiːrən] VERB trans

1. maximieren geh:

maximaal [o. optimaal] maken

2. maximieren MATH:

op·ti·ˈmie·ren [-ˈmiːrən] VERB trans

1. optimieren MATH:

de extreme waarde bepalen

2. optimieren:

bla·ˈmie·ren [blaˈmiːrən] VERB trans

voor schut zetten

for·ˈmie·ren¹ [fɔrˈmiːrən] VERB trans

eine Mannschaft formieren

een ploeg vormen [o. opstellen]

ani·ˈmie·ren [aniˈmiːrən] VERB trans

1. animieren:

2. animieren FILM:

een animatiefilm maken van

ˈschmie·ren [ˈʃmiːrən] VERB trans

1. schmieren:

schmieren (streichen)

schmieren (fetten)

schmieren (fetten)

schmieren (mit Öl)

etw aufs Brot geschmiert bekommen ugs

iets op zijn boterham [o. brood] krijgen

2. schmieren (schlampig schreiben):

slecht werk (af)leveren

3. schmieren:

schmieren (in schlampiger Schrift schreiben)

schmieren (in schlampiger Schrift schreiben)

schmieren (klecksen)

schmieren (klecksen)

Parolen an die Wand schmieren

leuzen op de muur kladden

4. schmieren ugs (bestechen):

de handen stoppen

jdm eine schmieren ugs

iem een klap [o. een draai om de oren] geven

wer gut schmiert, der gut fährt Sprichw

wie zich goed voorbereidt, heeft succes

wer gut schmiert, der gut fährt Sprichw

zelden mist, wie met een gouden angel vist

sum·ˈmie·ren¹ [zʊˈmiːrən] VERB trans

1. summieren (addieren):

de som opmaken van

2. summieren übtr (zusammenfassen):

fir·ˈmie·ren [fɪrˈmiːrən] VERB intr

als firmanaam hebben

mit [o. unter ] dem Namen Schmidt firmieren

onder de firmanaam Schmidt werken

nor·ˈmie·ren [nɔrˈmiːrən] VERB trans geh

re·kla·ˈmie·ren [reklaˈmiːrən] VERB trans

reklamieren

Abseits reklamieren SPORT

eisen, dat buitenspel gegeven wordt

etw als sein Eigentum reklamieren

iets als zijn eigendom opeisen

sub·li·ˈmie·ren [zubliˈmiːrən] VERB trans

sublimieren

mi·ni·ˈmie·ren [miniˈmiːrən] VERB trans geh

minimieren (auf ein Minimum reduzieren)

tot een minimum terugbrengen

minimieren (auf ein Minimum beschränken)

op het minimum vastleggen

minimieren (minimalisieren)

re·sü·ˈmie·ren¹ [rezyˈmiːrən] VERB intr geh

resümieren

tot de slotsom komen

resümieren

de·zi·ˈmie·ren¹ [de͜tsiˈmiːrən] VERB trans

ex·hu·ˈmie·ren [ɛkshuˈmiːrən] VERB trans geh

ˈPalm·we·del SUBST m

Linguatec

Wörterbuch durchsuchen

Deutsch

Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski