Übersetzungen für „seereisende“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

ˈJah·res·en·de SUBST nt

bis zum Jahresende

tegen [o. vóór] het einde van het jaar

be·ˈrei·sen VERB trans

bereisen

bereizen

bereisen

reizen door

ver·ˈei·sen¹ [fɛɐ̯ˈʔ͜aizn̩] VERB intr (zu Eis werden)

vereisen

tot ijs worden

vereisen

bevriezen

ein vereister Fluss

een dichtgevroren rivier

Par·ˈtei·spen·de SUBST f

Parteispende

gift aan een partij

ˈRei·sen·de(r) [ˈr͜aizn̩də (-dɐ)] SUBST f(m) dekl wie Adj

1. Reisende(r) (privat):

Reisende(r)

reiziger(reizigster) m (f)

Reisende(r)

toerist(toeriste) m (f)

Reisende(r)

passagier m en f

2. Reisende(r) (beruflich):

Reisende(r)

reiziger(reizigster) m (f)

Reisende(r)

vertegenwoordiger(vertegenwoordigster) m (f)

ˈKriegs·en·de SUBST nt

Kriegsende

het einde van de oorlog

ˈab·rei·sen VERB intr

1. abreisen:

abreisen

afreizen

abreisen

vertrekken

2. abreisen:

abreisen

terugreizen

abreisen

vertrekken