Übersetzungen für „tunis“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

ˈtun·tig [ˈtʊntɪç] ADJ

1. tuntig ugs abw:

tuntig (überbesorgt)

overdreven bezorgd

tuntig (überbesorgt)

overbezorgd

tuntig (wie eine alte Tante)

als een oude tante

tuntig (wie eine alte Tante)

betuttelend

2. tuntig ugs abw:

tuntig

nichterig

ˈÖd·nis <Ödnis, Ödnisse> [ˈøːtnɪs] SUBST f

Ödnis

woestenij

Ödnis

verlatenheid

ˈPe·nis <Penis, Penisse[o. Penes] > [ˈpeːnɪs, ˈpeːneːs] SUBST m

Penis

penis

tun² <tat, getan> [tuːn] VERB intr (antun, unternehmen)

tun

doen

gesagt, getan

zo gezegd, zo gedaan

ich habe zu tun (Dinge erledigen)

ik heb het druk

immer zu tun haben

steeds bezig [o. in de weer] (moeten) zijn

sie hat noch in der Küche zu tun

ze moet nog wat doen in de keuken

er hatte dort geschäftlich zu tun

hij was daar voor zaken

tu doch nicht so!

stel je niet zo aan!

sie tut nur so

zij doet maar alsof

ˈtun·lich [ˈtuːnlɪç] ADJ veraltet

tunlich

doenlijk

tunlich

mogelijk

tunlich

uitvoerbaar

tunlich

gepast

so schnell wie nur tunlich

zo vlug als maar mogelijk is

ˈFäul·nis <Fäulnis> [ˈf͜ɔylnɪs] SUBST f kein Pl

Fäulnis

(ver)rotting ook fig.

Fäulnis

bederf nt

Fäulnis

gisting

die Fäulnis einer Gesellschaft übtr

de voosheid [o. het inwendig verval] van een maatschappij

in Fäulnis übergehen [o. geraten]

beginnen te (ver)rotten

ˈSäum·nis <Säumnisses, Säumnisse> [ˈz͜ɔymnɪs] SUBST nt geh JUR

Säumnis

nalatigheid

Säumnis

verzuim(ing)

Säumnis

uitstel nt

Säumnis

getalm nt

ˈZeug·nis <Zeugnisses, Zeugnisse> [ˈ͜ts ͜ɔyknɪs] SUBST nt

1. Zeugnis (Zeugenaussage):

Zeugnis

getuigenis

Zeugnis

getuigenverklaring

Zeugnis ablegen

getuigen

Zeugnis ablegen

een getuigenverklaring afleggen

2. Zeugnis übtr:

Zeugnis

bewijs nt

Zeugnis

teken nt

dies ist ein Zeugnis ihres klugen Handelns

dit is een bewijs van haar verstandig handelen

3. Zeugnis (Empfehlung):

Zeugnis

rapport nt

Zeugnis

getuigschrift nt

ich kann ihr nur das beste Zeugnis ausstellen übtr

ik kan alleen maar goeds over haar zeggen

gute Zeugnisse vorlegen SCHULE (Arbeitszeugnis)

goede getuigschriften [o. referenties] overleggen

4. Zeugnis (schriftliche Erklärung):

Zeugnis

schriftelijke verklaring

Zeugnis

attest nt

ein ärztliches Zeugnis

een medisch attest

ˈtun·ken [ˈtʊŋkn̩] VERB trans regional

tunken

dopen

tunken

soppen

tunken

(onder)dompelen

tunken

dippen

Aˈdo·nis <Adonis, Adonisse> [aˈdoːnɪs] SUBST m

1. Adonis MYTH:

Adonis

Adonis

2. Adonis geh:

Adonis

adonis

Adonis

mooie jongen

Adonis

dandy

ˈFir·nis <Firnisses, Firnisse> [ˈfɪrnɪs] SUBST m

1. Firnis (Anstrich):

Firnis

vernis

2. Firnis übtr (Anschein):

Firnis

vernis(je)

Firnis

schijn

ˈTen·nis <Tennis> [ˈtɛnɪs] SUBST nt kein Pl

Tennis

tennis nt

Tennis spielen

tennissen

ˈWag·nis <Wagnisses, Wagnisse> [ˈvaːknɪs] SUBST nt

1. Wagnis (riskantes Vorhaben):

Wagnis

waagstuk nt

Wagnis

gewaagde [o. riskante] onderneming

2. Wagnis (Risiko):

Wagnis

risico nt

Einsprachige Beispiele (nicht von der PONS Redaktion geprüft)

Deutsch

2007 war sie Mitgründerin des Beratungsunternehmens „Change, Leadership & Partners“ mit Sitz in Tunis, Köln und London.

de.wikipedia.org