Übersetzungen für „vorbeiblicken“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

vor·ˈbei·brin·gen VERB trans unreg

vorbeibringen

(langs)brengen

vor·ˈbei·las·sen VERB trans unreg

vorbeilassen (verstreichen lassen)

voorbijlaten

vorbeilassen (vorbeigehen lassen)

laten passeren

vor·ˈbei·zie·hen VERB intr unreg

vorbeiziehen

voorbijtrekken

vorbeiziehen

langstrekken

vorbeiziehen (vorüberziehen)

voorbijgaan

ˈdrein·bli·cken VERB intr

dreinblicken

kijken

düster/schelmisch dreinblicken

somber/schalks kijken

vor·ˈbei·fah·ren VERB intr unreg ugs

vorbeifahren (kurz aufsuchen, hinbringen)

langsrijden

vorbeifahren (vorüberfahren)

voorbijrijden

vor·ˈbei·füh·ren¹ VERB intr

vorbeiführen

voorbijlopen

vorbeiführen

langslopen

daran führt kein Weg vorbei übtr

daaraan valt niet te ontkomen

vor·ˈbei·ge·hen VERB intr unreg

1. vorbeigehen:

vorbeigehen (überholen)

voorbijgaan

vorbeigehen (aufsuchen)

langsgaan

an etw vorbeigehen

langs iets lopen [o. gaan]

an etw vorbeigehen

ergens niet op letten

im Vorbeigehen

in het voorbijgaan

im Vorbeigehen übtr a.

terloops

2. vorbeigehen (danebengehen):

vorbeigehen

het doel missen

3. vorbeigehen:

vorbeigehen (vorübergehen)

overgaan

vorbeigehen (vergehen)

ophouden

vor·ˈbei·kom·men VERB intr unreg

vorbeikommen (passieren)

voorbijkomen

vorbeikommen übtr (besuchen, vorbeigehen können)

langskomen

vor·ˈbei·re·den VERB intr

vorbeireden

langs … heen praten

aneinander vorbeireden

langs elkaar heen praten

er·ˈbli·cken [-ˈblɪkn̩] VERB trans

1. erblicken geh (sehen):

erblicken

zien

erblicken

in het oog krijgen

das Licht der Welt erblicken

het levenslicht aanschouwen

2. erblicken geh (betrachten als):

erblicken

beschouwen als

ˈdurch·bli·cken VERB intr

1. durchblicken (hindurchsehen):

durchblicken

erdoor kijken

durchblicken

kijken door

2. durchblicken ugs übtr (den Überblick haben):

durchblicken

doorhebben

durchblicken

snappen

durchblicken

doorzien

da blicke ich nicht ganz durch

dat is me niet helemaal duidelijk

etw durchblicken lassen

iets laten doorschemeren

her·ˈab·bli·cken VERB intr

1. herabblicken geh (nach unten schauen):

herabblicken

naar beneden kijken

2. herabblicken übtr:

herabblicken

neerkijken

herabblicken

neerzien