Übersetzungen für „zugipsen“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

ˈgip·sen [ˈgɪpsn̩] VERB trans

1. gipsen (mit Gips reparieren):

gipsen

pleisteren

gipsen

gipsen

gipsen

stukadoren

2. gipsen MED:

gipsen

in het gips zetten

ˈknip·sen [ˈknɪpsn̩] VERB trans

1. knipsen ugs (durch Lochen entwerten, ein knippsendes Geräusch machen):

knipsen

knippen

2. knipsen (z. B. von einer Lampe):

knipsen

aanknippen of uitknippen

3. knipsen ugs (fotografieren):

knipsen

kieken

knipsen

een kiekje nemen

ˈzu·ge·ben VERB trans unreg

1. zugeben:

zugeben (zugestehen)

toegeven

zugeben (eingestehen)

bekennen

etw gern/offen zugeben

iets graag/openlijk toegeven

2. zugeben (hinzufügen):

zugeben

extra [o. erbij] geven

3. zugeben (erlauben):

zugeben

toestaan

zugeben

goedkeuren

zu·ˈge·gen [ ͜tsuˈgeːgn̩] ADJ geh

zugegen

aanwezig

zugegen

tegenwoordig

ˈzu·ge·hen¹ VERB intr unreg

1. zugehen (in eine bestimmte Richtung gehen):

zugehen

toelopen

zugehen

ergens heen lopen

er geht schon auf die neunzig zu übtr

hij loopt al naar de negentig

das Jahr geht dem Ende zu

het jaar loopt ten einde

in einer Spitze zugehen

spits toelopen

2. zugehen (sich beeilen):

zugehen

doorlopen

zugehen

doorstappen

3. zugehen (übermittelt werden):

zugehen

toegestuurd worden

jdm einen Brief zugehen lassen ADMIN

iem een brief doen toekomen

4. zugehen (geschehen):

zugehen

gebeuren

zugehen

(er aan) toegaan

5. zugehen ugs (sich schließen lassen):

zugehen

dichtgaan

zugehen

toegaan

ˈaus·knip·sen VERB trans

1. ausknipsen ugs (ausmachen, ausdrehen):

ausknipsen

uitknippen

ausknipsen

uitdoen

ausknipsen

uitdraaien

2. ausknipsen (ausdrücken):

ausknipsen

uitduwen

ˈan·knip·sen VERB trans ugs

anknipsen

aansteken

anknipsen

aandoen

ˈschnip·sen [ˈ-psn̩] VERB intr

schnipsen → schnippen

Siehe auch: schnippen

ˈschnip·pen [ˈʃnɪpn̩] VERB intr (mit den Fingern schnalzen)

schnippen

knippen

schnippen

een knippend geluid maken