Übersetzungen für „Fastned“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

ˈfas·ten [ˈfastn̩] VERB intr

fasten

vasten

ˈFas·ten [ˈfastn̩] SUBST Pl

1. Fasten REL:

Fasten

vasten(tijd)

2. Fasten REL:

Fasten

vasten

ˈfas·sen² [ˈfasn̩] VERB trans

1. fassen (berühren):

fassen

vatten

fassen

(vast)grijpen ook fig.

fassen

(vast)nemen

sich an die eigene Nase fassen

naar zichzelf kijken

jdn zu fassen bekommen übtr

iem te pakken [o. te spreken] krijgen

2. fassen (festnehmen):

fassen

vatten

fassen

arresteren

fassen

gevangennemen

einen Verbrecher fassen

een misdadiger arresteren

3. fassen (sammeln, einnehmen):

fassen

opdoen

fassen

inslaan

fassen

innemen

4. fassen (etw enthalten):

fassen

(kunnen) bevatten

fassen

plaats [o. ruimte] bieden aan

diese Flasche fasst einen Liter

deze fles kan een liter bevatten [o. bevat een liter]

5. fassen (einschließen, umschließen):

fassen

vatten

fassen

omsluiten

fassen

inlijsten

Edelsteine in Gold fassen

edelstenen in goud vatten

einen Weg mit Bäumen fassen

een weg met bomen omzomen

6. fassen (ausdrücken):

fassen

vatten

fassen

uitdrukken

fassen

formuleren

etw in Worte fassen

iets onder woorden brengen

seine Gedanken klar fassen

zijn gedachten duidelijk uitdrukken

7. fassen (geistig erfassen):

fassen

voor mogelijk [o. waar] houden

fassen

geloven

das ist nicht zu fassen!

je houdt het niet voor mogelijk!

keinen Gedanken fassen können

tot enig denkwerk niet in staat zijn

8. fassen (hinein passen):

das Zahnrad fasst das Getriebe

het tandrad grijpt in het drijfwerk

9. fassen übtr (beschließen):

fassen

(op)vatten

fassen

krijgen

einen Beschluss fassen

een besluit nemen

etw ins Auge fassen

het oog op iets hebben

etw ins Auge fassen

iets op het oog hebben

jdn ins Auge fassen

het oog op iem hebben

jdn ins Auge fassen

iem gadeslaan

jdn ins Auge fassen

iem op het oog hebben

jdn ins Auge fassen

het oog op iem laten vallen

Vertrauen zu jdm fassen

vertrouwen in iem krijgen

einen Vorsatz fassen

zich iets voornemen ook fig.

10. fassen geh (überfallen):

fassen

aangrijpen

fassen

overvallen

Angst/Entsetzen fasste mich

angst/ontzetting greep mij aan

11. fassen geh (begreifen):

fassen

vatten

fassen

begrijpen

fast [fast] ADV

fast

bijna

fast

haast

fast

op weinig na