Übersetzungen für „Abblätterung“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

flat·te·ren <flatteerde, h. geflatteerd> [flɑterə(n)] VERB trans

flatteren

schmeicheln +Dat

flatteren

aufputzen ugs

de balans flatteren

die Bilanz aufputzen [o. frisieren] ugs

een geflatteerde voorstelling van iets geven

etw schmeichelhaft darstellen

af·plat·ten <platte af, h. afgeplat> [ɑfplɑtə(n)] VERB trans

afplatten

abflachen

de·bat·te·ren <debatteerde, h. gedebatteerd> [debɑterə(n)] VERB intr

debatteren

debattieren

debatteren over iets

über etw Akk debattieren

flat·teus <flatteuze, flatteuzer, meest flatteus> [flɑtøs] ADJ

1. flatteus (flatterend):

flatteus

schmeichelnd

flatteus

vorteilhaft

2. flatteus (vleiend):

flatteus

schmeichelhaft

plat·te·land [plɑtəlɑnt] SUBST nt geen Pl

platteland

Land nt

platteland

Provinz f abw

de bevolking van het platteland

die Landbevölkerung

op het platteland gaan wonen

aufs Land ziehen

bat·te·rij <batterij|en> [bɑtərɛi] SUBST f

batterij

Batterie f

een batterij van experts

ein Schwarm von Sachverständigen

een batterij lege flessen

eine Batterie leerer Flaschen

kat·te·rig <katterige, katteriger, katterigst> [kɑtərəx] ADJ

1. katterig (licht ziek, verkouden):

katterig

leicht angeschlagen

katterig

erkältet

2. katterig (een kater hebbend):

katterig

verkatert

fat·te·rig [fɑtərəx] ADJ

fatterig

geckenhaft

mat·te·ren <matteerde, h. gematteerd> [mɑterə(n)] VERB trans

matteren

mattieren

wat·te·ren <watteerde, h. gewatteerd> [wɑterə(n)] VERB trans

watteren

(aus)wattieren

plat·te·grond <plattegrond|en> [plɑtəɣrɔnt] SUBST m

1. plattegrond:

plattegrond (kaart)

Plan m

plattegrond (van een stad)

Stadtplan m

2. plattegrond (grondtekening):

plattegrond

Grundriss m

for·mat·te·ren <formatteerde, h. geformatteerd> [fɔrmɑterə(n)] VERB trans

formatteren

formatieren

lat·ten [lɑtə(n)] ADJ

latten

aus Latten

latten

Latten-

de latten afscheiding

der Lattenzaun

af·mat·ten <matte af, h. afgemat> [ɑfmɑtə(n)] VERB trans

afmatten

erschöpfen

afmatten

strapazieren

de vijand afmatten

den Feind erschöpfen

zich volledig afgemat voelen

sich wie gerädert fühlen

be·vat·ten <bevatte, h. bevat> [bəvɑtə(n)] VERB trans

1. bevatten (inhouden):

bevatten

enthalten

10 liter kunnen bevatten

10 Liter fassen

2. bevatten:

bevatten (begrijpen)

begreifen

bevatten (doorgronden)

erfassen

be·zat·ten <bezatte zich, h. zich bezat> [bəzɑtə(n)] VERB wk ww

bezatten zich bezatten:

bezatten

sich besaufen