Übersetzungen für „Frans“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

Frans¹ [frɑns] SUBST m geen Pl

Frans

Franz

een vrolijke frans

ein toller Hecht

Frans² [frɑns] ADJ

Frans

französisch

het Frans

das Französische

de Franse tijd gesch.

die Zeit der Franzosenherrschaft

iets met de Franse slag doen

etw larifari machen ugs

Frans-Guy·a·na [frɑnsxijana] SUBST nt geen Pl

Frans-Guyana

Französisch-Gu(a)yana nt kein Pl

Beispielsätze für Frans

het Frans

das Französische

een akte mo Frans

eine Lehrbefähigung für (das Fach) Französisch

een vrolijke frans

ein toller Hecht

zijn oorspronkelijke naam is Frans

sein eigentlicher Name ist Frans

een negen voor Frans hebben

eine Zwei in Französisch haben

een aardig mondje Frans spreken übtr

ziemlich gut Französisch sprechen

hij kent een mondjevol Frans

er kann ein paar Worte Französisch

Frans met een Spaans accent

Französisch mit spanischem Akzent

hij is voor zijn Frans geslaagd

er hat die Prüfung in Französisch bestanden

daar is geen woord Frans bij

das ist deutsch geredet

hij heeft voor Frans een onvoldoende gehaald

er hat in Französisch ein Ungenügend geschrieben

hij sprak haar in gebroken Frans aan

er sprach sie in gebrochenem Französisch an

ik heb [o. ben] het Frans geheel verleerd

ich habe mein Französisch ganz verlernt

ik spreek genoeg Frans om me te kunnen redden

mein Französisch reicht aus, um mich durchzuschlagen