Übersetzungen für „Herabsetzung“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

her·ade·ming [hɛradəmɪŋ] SUBST f geen Pl

herademing

Erleichterung f

her·ade·men <herademde, h. herademd> [hɛradəmə(n)] VERB intr

herademen

(wieder) aufatmen

her·berg <herberg|en> [hɛrbɛrx] SUBST f

1. herberg:

herberg (logement)

Gasthaus nt

herberg (op het platteland)

Gasthof m

herberg (op het platteland)

Wirtshaus nt

2. herberg (kroeg):

herberg

Gastwirtschaft f

her·sens [hɛrsəns] SUBST Pl

1. hersens (verstand):

hersens

Gehirn nt

hersens übtr

Kopf m

hersens übtr

Verstand m

zijn hersens afpijnigen

sich Dat das Gehirn zermartern

gebruik toch je hersens

gebrauche doch deinen Verstand

het lijkt wel of je geen hersens hebt

manchmal zweifle ich an deinem Verstand

hoe haal je het in je hersens!

du bist wohl nicht ganz bei Verstand!

de hersens laten werken

all seinen Verstand zusammennehmen

2. hersens übtr (schedel):

hersens

Schädel m

iem de hersens inslaan

jdm den Schädel einschlagen

her·ber·gen <herbergde, h. geherbergd> [hɛrbɛrɣə(n)] VERB trans

1. herbergen (huisvesten):

herbergen

unterbringen

ik kan zoveel mensen niet herbergen

so viele Leute kann ich nicht unterbringen

2. herbergen (tot verblijf dienen):

herbergen

beherbergen

een hok dat twee konijnen herbergt

ein Stall, der zwei Kaninchen beherbergt

3. herbergen (bevatten):

herbergen

bergen liter

dit boek herbergt een schat van informatie

dieses Buch birgt einen Reichtum an Informationen liter übtr