Übersetzungen für „afgeperkt“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

on·af·ge·werkt [ɔnɑfxəwɛrəkt] ADJ

onafgewerkt

unvollendet

onafgewerkt

unfertig

af·ge·past [ɑfxəpɑst] ADJ

1. afgepast (stoffen):

afgepast

abgemessen

2. afgepast:

afgepast (in de juiste maat afgemeten)

passend

afgepast (geld)

abgezählt

on·be·perkt [ɔmbəpɛrkt] ADJ

1. onbeperkt (onbelemmerd):

onbeperkt

unbeschränkt

onbeperkt

unbehindert

onbeperkt

frei

een onbeperkt uitzicht

eine freie Aussicht

2. onbeperkt übtr (onbegrensd):

onbeperkt

unbeschränkt

onbeperkt

unbegrenzt

onbeperkt

uneingeschränkt

voor onbeperkte tijd

auf unbegrenzte Zeit

onbeperkt vertrouwen

grenzenlose(s) [o. uneingeschränkte(s)] Vertrauen nt

onbeperkte volmacht

unbeschränkte Vollmacht f

on·ge·merkt [ɔŋɣəmɛrkt] ADJ

1. ongemerkt (heimelijk):

ongemerkt

unbemerkt

ongemerkt

heimlich

ongemerkt

verstohlen

2. ongemerkt:

ongemerkt (onopvallend)

unbemerkt

ongemerkt (onopvallend)

unbeachtet

ongemerkt (zonder dat men het zelf merkt)

unmerklich

ongemerkt vertrekken

unbemerkt [o. heimlich] davonfahren

ongemerkt oud worden

unmerklich alt werden

af·ge·zant <afgezant|en> [ɑfxəzɑnt] SUBST m

afgezant

Abgesandte(r) m

af·ge·me·ten [ɑfxəmetə(n)] ADJ

1. afgemeten (in de juiste maat afgepast):

afgemeten

abgemessen

2. afgemeten (stijf; voorzichtig):

afgemeten

gemessen

af·ge·leefd [ɑfxəleft] ADJ

1. afgeleefd (oud en zwak):

afgeleefd

altersschwach

afgeleefd form

abgelebt

2. afgeleefd (versleten):

afgeleefd

verlebt

hij ziet er afgeleefd uit

er sieht verlebt aus

af·ge·le·gen [ɑfxəleɣə(n)] ADJ

afgelegen

abgelegen

afgelegen (ver)

entlegen

af·ge·trapt [ɑfxətrɑpt] ADJ

afgetrapt

ausgetreten

on·be·merkt [ɔmbəmɛrkt] ADJ

onbemerkt

unbemerkt

af·ge·pei·gerd [ɑfxəpɛiɣərt] ADJ

afgepeigerd

erschossen