Übersetzungen für „banaliteiten“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

ba·na·li·teit <banaliteit|en> [banalitɛit] SUBST f

banaliteit

Banalität f

fa·ci·li·tei·ten [fɑsilitɛɪtə(n)] SUBST

faciliteiten Pl belg:

faciliteiten

sprachliche Sonderregelungen Pl

kwa·li·teit <kwaliteit|en> [kwalitɛit] SUBST f

1. kwaliteit (deugdelijkheid):

kwaliteit

Qualität f

kwaliteit

Güte f

eerste kwaliteit wol

Wolle erster Qualität

deze soort is van mindere kwaliteit

diese Sorte ist von geringerer Qualität

2. kwaliteit:

kwaliteit (eigenschap)

Qualität f

kwaliteit (personen)

Eigenschaft f

kwaliteit (zaken)

Beschaffenheit f

hij heeft vele goede kwaliteiten

er hat viele gute Eigenschaften

3. kwaliteit (waardigheid):

kwaliteit

Funktion f

kwaliteit

Position f

kwaliteit

Eigenschaft f

in mijn kwaliteit van voorzitter

in meiner Eigenschaft als Vorsitzender

4. kwaliteit (goede hoedanigheid):

kwaliteit

Qualität f

producten van de allerbeste kwaliteit

Erzeugnisse der Spitzenklasse

een leren tas van zeer goede kwaliteit

eine Ledertasche bester [o. höchster] Qualität

re·a·li·teit <realiteit|en> [rejalitɛit] SUBST f

realiteit

Realität f

realiteit wisk.

Reelle(s) nt

lo·ka·li·teit <lokaliteit|en> [lokalitɛit] SUBST f

lokaliteit

Lokalität f

lokaliteit

Räumlichkeit f meist Pl

lokaliteit

Raum m

loy·a·li·teit [lojalitɛit, lwɑjalitɛit] SUBST f geen Pl

loyaliteit

Loyalität f

ri·va·li·teit [rivalitɛit] SUBST f geen Pl

rivaliteit

Rivalität f

rivaliteit

Wetteifer m

to·ta·li·teit [totalitɛit] SUBST f geen Pl

totaliteit (geheel)

Gesamtheit f

totaliteit (volledigheid)

Vollständigkeit f

totaliteit (volledigheid)

Totalität f form

vi·ta·li·teit [vitalitɛit] SUBST f geen Pl

vitaliteit

Vitalität f

mo·da·li·teit <modaliteit|en> [modalitɛit] SUBST f

modaliteit

Modalität f

een bepaling van modaliteit taalk.

eine Modalbestimmung

men·ta·li·teit [mɛntalitɛit] SUBST f geen Pl

mentaliteit

Mentalität f

de juiste mentaliteit

die richtige Mentalität

bru·ta·li·teit <brutaliteit|en> [brytalitɛit] SUBST f

brutaliteit

Frechheit f

brutaliteit

Unverschämtheit f

na·ti·o·na·li·teit <nationaliteit|en> [na(t)ʃonalitɛit, nɑsjonɑlitɛit] SUBST f

1. nationaliteit (hoedanigheid):

nationaliteit

Staatsangehörigkeit f

nationaliteit

Staatsbürgerschaft f

zonder nationaliteit

staatenlos

2. nationaliteit (volkskarakter):

nationaliteit

Nationalcharakter m

3. nationaliteit (personen) Pl:

nationaliteit

Nationalitäten Pl