Übersetzungen für „broer“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

broer <broer|s> [brur] SUBST m

broer

Bruder m

broer en zus

das Geschwisterpaar

broers en zussen

die Geschwister

Beispielsätze für broer

broer en zus

das Geschwisterpaar

op verzoek van mijn broer

auf Verlangen meines Bruders

de jongens van mijn broer

die Jungen meines Bruders

ik weet het van mijn broer

ich weiß es von meinem Bruder

u verwart hem met zijn broer

Sie verwechseln ihn mit seinem Bruder

jij bent evengoed schuldig als je broer

du bist genauso schuldig wie dein Bruder

onze gelukwensen gaan uit naar je broer

unsere Glückwünsche gelten deinem Bruder

ik had u met uw broer verwisseld

ich hatte Sie mit Ihrem Bruder verwechselt

hij is het tegendeel van zijn broer

er ist das genaue Gegenteil von seinem Bruder

hij helpt iedereen, uitgenomen zijn eigen broer

er hilft jedem, nur nicht seinem eigenen Bruder