Übersetzungen für „geheck“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

ge·hecht [ɣəhɛxt] ADJ

aan iem/iets gehecht zijn

an jdm/etw hängen

ge·heel¹ <gehelen> [ɣəhel] SUBST nt

1. geheel (eenheid):

geheel

Ganze(s) nt

een ondeelbaar geheel

ein unteilbares Ganzes

tot een geheel versmelten

zu einem Ganzen verschmelzen

2. geheel (som der delen):

geheel

Gesamtheit f

geheel

Totalität f

geheel

Ganzheit f

in het geheel heb ik honderd euro schuld

insgesamt habe ich hundert Euro Schulden

hij zei in het geheel niets

er sagte überhaupt nichts

over het geheel genomen

im Großen und Ganzen

ge·heim² <geheime, geheimer, geheimst> [ɣəhɛim] ADJ

geheim

geheim

geheim

Geheim-

geheim

heimlich

de geheime agent

der Geheimagent

een zaak geheim behandelen

eine Angelegenheit streng vertraulich behandeln

de geheime dienst

der Geheimdienst

de geheime kast

der Geheimschrank

de geheime deur

die Geheimtür

dat moet geheim blijven

das muss man geheim halten

een geheim testament

ein geheimes Testament

ge·heid¹ [ɣəhɛit] ADJ (onmiskenbaar)

geheid

eindeutig