Niederländisch » Deutsch

in·va·li·de1 <invalide|n> [ɪnvalidə] SUBST f

die·ven·wa·gen <dievenwagen|s> [divə(n)waɣə(n)] SUBST m ugs

re·va·li·de·ren2 <revalideerde, h. gerevalideerd> [revaliderə(n)] VERB trans (weer valide maken)

in·va·li·di·teit [ɪnvaliditɛit] SUBST f geen Pl

in·val·len <viel in, i. ingevallen> [ɪnvɑlə(n)] VERB intr

1. invallen (naar binnen, in iets vallen):

2. invallen (binnenvallen):

einfallen in +Akk

7. invallen (instorten, inzakken):

in·vals·weg <invalsweg|en> [ɪnvɑlswɛx] SUBST m

boe·ven·wa·gen <boevenwagen|s> [buvə(n)waɣə(n)] SUBST m

zie·ken·wa·gen <ziekenwagen|s> [zikə(n)waɣə(n)] SUBST m

per·so·nen·wa·gen SUBST m

personenwagen → personenauto

Siehe auch: personenauto

per·so·nen·au·to <personenauto|'s> [pɛrsonə(n)ɑuto, pɛrsonə(n)oto] SUBST m

in·va·ri·a·bel [ɪnvarijabəl] ADJ

ter·rein·wa·gen <terreinwagen|s> [tɛrɛinwaɣə(n)] SUBST m

les·wa·gen <leswagen|s> [lɛswaɣə(n)] SUBST m


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski