Übersetzungen für „kittelorig“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

kit·te·laar <kittelaar|s> [kɪtəlar] SUBST m

kittelaar

Kitzler m

kit·tig <kittige, kittiger, kittigst> [kɪtəx] ADJ

kittig

rassig

kittig

keck

kittig

flott

kittige paardjes

rassige Pferde Pl

fat·te·rig [fɑtərəx] ADJ

fatterig

geckenhaft

kit·ten¹ <kitten|s> [kɪtə(n)] SUBST m (jonge kat)

kitten

Kätzchen nt

bui·ten·spo·rig <buitensporige, buitensporiger, buitensporigst> [bœytənsporəx] ADJ

buitensporig

übermäßig

buitensporig

unmäßig

buitensporig

maßlos

een buitensporig gedrag

ein extravagantes Benehmen

buitensporig hoge prijzen

unerschwingliche Preise

buitensporige schatten/ontwerpen

ungeheure Schätze/gigantische Entwürfe

nut·te·loos <nutteloze, nuttelozer, meest nutteloos> [nʏtəlos] ADJ

nutteloos

nutzlos

nutteloos

unnütz

nutteloos (zonder zin)

sinnlos

nutteloos (vruchteloos)

vergeblich

nutteloze pogingen

vergebliche Versuche Pl

een nutteloos resultaat

ein nutzloses Ergebnis

nutteloos verzet

vergeblicher Widerstand

een nutteloze vraag

eine sinnlose Frage

nutteloos werk doen

unnütze Arbeit verrichten

wet·te·loos [wɛtəlos] ADJ

wetteloos

gesetzlos

uit·tel·len <telde uit, h. uitgeteld> [œytɛlə(n)] VERB trans

1. uittellen (uitbetalen):

uittellen

auszahlen

2. uittellen (bokssport):

uittellen

auszählen

tel uit je winst (wat dat oplevert)

da kommt schon einiges zusammen

tel uit je winst (wat dat kost)

das geht ganz schön ins Geld

uitgeteld zijn (doodmoe)

kaputt sein

ge·ho·rig <gehorige, gehoriger, gehorigst> [ɣəhorəx] ADJ

gehorig

hellhörig

rin·gel·oren <ringeloorde, h. geringeloord> [rɪŋəlorə(n)] VERB trans

ringeloren

an der Kandare haben [o. halten]

zich laten ringeloren

sich gängeln lassen