Übersetzungen für „koelruim“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

koel·huis <koel|huizen> [kulhœys] SUBST nt

koelhuis

Kühlhaus nt

koelhuis (vertrek)

Kühlraum m

ho·tel·ruim·te [hotɛlrœymtə] SUBST f geen Pl

hotelruimte

Übernachtungsmöglichkeiten Pl

speel·ruim·te <speelruimte|n, speelruimte|s> [spelrœymtə] SUBST f

1. speelruimte (ruimte tussen constructiedelen):

speelruimte

Spielraum m

speelruimte

Spiel nt

2. speelruimte übtr:

speelruimte

Spielraum m

3. speelruimte (plaats om te spelen):

speelruimte

Spielplatz m

koel·kast <koelkast|en> [kulkɑst] SUBST f

koelkast

Kühlschrank m

iets in de koelkast zetten

etw in den Kühlschrank legen

iets in de koelkast zetten übtr

etw auf Eis legen

koel·tjes¹ [kulcəs] ADJ präd (een beetje koud)

koeltjes

kühl

droog·pruim <droogpruim|en> [droxprœym] SUBST m

droogpruim

Langweiler m

droogpruim

Schlafmütze f

win·kel·ruit <winkelruit|en> [wɪŋkəlrœyt] SUBST f

winkelruit

Schaufensterscheibe f

koe·len¹ <koelde, h. gekoeld> [kulə(n)] VERB trans

1. koelen (koel(er) doen worden):

koelen

(ab)kühlen

2. koelen (afreageren):

koelen

kühlen an +Dat

koelen

auslassen an +Dat

zijn drift koelen

sein Mütchen kühlen

zijn woede op iem koelen

seine Wut an jdm auslassen

koel·te [kultə] SUBST f geen Pl

1. koelte:

koelte (frisheid)

Kühle f

koelte (weer, ook)

Frische f

in de koelte van de avond

in der Abendkühle

2. koelte (onbewogenheid):

koelte

Kühle f

koelte

Kälte f

koelte

Frostigkeit f

koe·ler <koeler|s> [kulər] SUBST m

1. koeler (toestel om te koelen):

koeler

Kühler m

koeler

Kühlung f

2. koeler (ijsemmer):

koeler

Kühler m

koeler

Eiskübel m

koel·box <koelbox|en> [kulbɔks] SUBST m

koelbox

Kühlbox f

koelbox (koeltas)

Kühltasche f

koel·cel <koelcel|len> [kulsɛl] SUBST f

koelcel

Kühlraum m

koe·ling [kulɪŋ] SUBST f geen Pl

koeling

Kühlung f