Übersetzungen für „marcheerster“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

mar·che·ren <marcheerde, h./i. gemarcheerd> [mɑrʃerə(n)] VERB intr

marcheren

marschieren

beginnen te marcheren

losmarschieren

ver·eer·ster SUBST f

vereerster weibliche Form von vereerder

Siehe auch: vereerder

ver·eer·der <vereerder|s> [vərerdər] SUBST m

vereerder

Verehrer m

kam·peer·ster <kampeerster|s> [kɑmperstər] SUBST f

kampeerster weibliche Form von kampeerder

Siehe auch: kampeerder

kam·peer·der <kampeerder|s> [kɑmperdər] SUBST m

kampeerder

Camper m

ser·veer·ster <serveerster|s> [sɛrverstər] SUBST f

serveerster

Bedienung f kein Pl

serveerster

Kellnerin f

serveerster

Serviererin f

ver·sier·ster SUBST f

versierster weibliche Form von versierder

Siehe auch: versierder

ver·sier·der <versierder|s> [vərsirdər] SUBST m

versierder

Charmeur m

ver·voer·ster SUBST f

vervoerster weibliche Form von vervoerder

Siehe auch: vervoerder

ver·voer·der <vervoerder|s> [vərvurdər] SUBST m

vervoerder (allgemeen)

Beförderer m

vervoerder (allgemeen)

Transporteur m

vervoerder (goederen)

Spediteur m

aan·voer·ster <aanvoerster|s> [anvurstər] SUBST f

aanvoerster weibliche Form von aanvoerder

Siehe auch: aanvoerder

aan·voer·der <aanvoerder|s> [anvurdər] SUBST m

aanvoerder

Anführer m

aanvoerder SPORT

Mannschaftskapitän m

sa·men·zweer·ster SUBST f

samenzweerster weibliche Form von samenzweerder

Siehe auch: samenzweerder

sa·men·zweer·der <samenzweerder|s> [samə(n)zwerdər] SUBST m

samenzweerder

Verschwörer m

samenzweerder

Verschworene(r) m

samenzweerder (andere deelnemer)

Mitverschwörer m

samenzweerder (andere deelnemer)

Mitverschworene(r) m

hui·che·laar·ster SUBST f

huichelaarster weibliche Form von huichelaar

Siehe auch: huichelaar

hui·che·laar <huichelaar|s> [hœyxəlar] SUBST m

huichelaar

Heuchler m

sja·che·raar·ster SUBST f

sjacheraarster weibliche Form von sjacheraar

Siehe auch: sjacheraar

sja·che·raar <sjacheraar|s> [ʃɑxərar] SUBST m

sjacheraar

Schacherer m

woord·voer·ster <woordvoerster|s> [wortfurstər] SUBST f

woordvoerster weibliche Form von woordvoerder

Siehe auch: woordvoerder

woord·voer·der <woordvoerder|s> [wortfurdər] SUBST m

1. woordvoerder (iem die het woord voert):

woordvoerder

Sprecher m

2. woordvoerder (iem die namens anderen spreekt):

woordvoerder

Wortführer m

zich als woordvoerder van een zaak opwerpen

sich zum Sprachrohr einer Sache machen übtr

mar·chan·de·ren <marchandeerde, h. gemarchandeerd> [mɑrʃɑnderə(n)] VERB intr

marchanderen

feilschen

ju·we·lier·ster SUBST f

juwelierster weibliche Form von juwelier

Siehe auch: juwelier

ju·we·lier <juwelier|s> [jywəlir] SUBST m

juwelier

Juwelier m

uit·voer·ster SUBST f

uitvoerster weibliche Form von uitvoerder

Siehe auch: uitvoerder

uit·voer·der <uitvoerder|s> [œytfurdər] SUBST m

1. uitvoerder bouww.:

uitvoerder

Bauführer m

2. uitvoerder (van testament, vonnis):

uitvoerder

Vollstrecker m

her·ber·gier·ster SUBST f

herbergierster weibliche Form von herbergier

Siehe auch: herbergier

her·ber·gier <herbergier|s> [hɛrbɛrɣir] SUBST m

herbergier

Gastwirt m

herbergier

Wirt m

vlie·ge·nier·ster SUBST f

vliegenierster weibliche Form von vliegenier

Siehe auch: vliegenier

vlie·ge·nier <vliegenier|s> [vliɣənir] SUBST m

vliegenier

Flieger m

af·mar·che·ren <marcheerde af, i. afgemarcheerd> [ɑfmɑrʃerə(n)] VERB intr

afmarcheren

abmarschieren

afmarcheren

abrücken

afmarcheren

abziehen

huur·ster SUBST f

huurster weibliche Form von huurder

Siehe auch: huurder

huur·der <huurder|s> [hyrdər] SUBST m

huurder

Mieter m

zeur·ster SUBST f

zeurster weibliche Form von zeur

Siehe auch: zeur

zeur <zeur|en> [zør] SUBST m

zeur

Nörgler m abw

zeur (jankerig)

Quengler m abw