Niederländisch » Deutsch

on·be·zol·digd [ɔmbəzɔldəxt] ADJ

1. onbezoldigd (personen):

2. onbezoldigd (functies):

on·be·zorgd <onbezorgde, onbezorgder, onbezorgdst> [ɔmbəzɔrxt] ADJ (zorgeloos)

be·zol·di·gen <bezoldigde, h. bezoldigd> [bəzɔldəɣə(n)] VERB trans

on·be·scha·digd [ɔmbəsxadəxt] ADJ

be·zol·di·ging <bezoldiging|en> [bəzɔldəɣɪŋ] SUBST f

ge·no·dig·de <genodigde|n> [ɣənodəɣdə] SUBST f

on·be·vre·di·gend [ɔmbəvredəɣənt] ADJ

on·be·zon·nen <onbezonnen, onbezonnener, onbezonnenst> [ɔmbəzɔnə(n)] ADJ

be·schul·dig·de <beschuldigde|n> [bəsxʏldəɣdə] SUBST m en f

on·be·zwaard [ɔmbəzwart] ADJ

ge·ga·dig·de <gegadigde|n> [ɣəɣadəɣdə] SUBST f

1. gegadigde (belanghebbende):

2. gegadigde (bij sollicitatie):

on·be·sten·dig <onbestendige, onbestendiger, onbestendigst> [ɔmbəstɛndəx] ADJ

on·be·mind [ɔmbəmɪnt] ADJ

on·be·bouwd [ɔmbəbɑut] ADJ

1. onbebouwd (niet bebouwd):

2. onbebouwd (onontgonnen):

on·be·huisd [ɔmbəhœyst] ADJ

on·be·ken·de1 <onbekende|n> [ɔmbəkɛndə] SUBST m en f wisk.


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski