Übersetzungen für „personalie“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

per·so·na·lia [pɛrsonalija] SUBST Pl

personalia

Personalien Pl

zijn personalia opgeven

Angaben zur Person machen

per·so·na·ge <personage|s> [pɛrsonaʒə] SUBST nt of f

1. personage (persoon):

personage

Person f

geheimzinnige personages

geheimnisvolle Gestalten Pl

2. personage:

personage theat., lit.

Figur f

per·so·ni·fi·ca·tie <personificatie|s> [pɛrsonifika(t)si] SUBST f

personificatie

Personifikation f

per·soon·lijk <persoonlijke, persoonlijker, persoonlijkst> [pɛrsonlək] ADJ

persoonlijk

persönlich

persoonlijke aangelegenheden

Privatangelegenheiten Pl

op grond van persoonlijke indrukken kennen

aus eigener Anschauung kennen

een persoonlijk recht

ein höchstpersönliches Recht

strikt persoonlijk (op brief)

streng vertraulich

strikt persoonlijk (op abonnement, toegangsbewijs)

nicht übertragbar

een persoonlijk tintje

eine persönliche Note

ik trek me dat persoonlijk aan

ich nehme das persönlich

de·per·so·na·li·sa·tie [depɛrsonaliza(t)si] SUBST f geen Pl

depersonalisatie

Entpersönlichung f

depersonalisatie

Depersonalisation f fachspr

per·so·neels·lid <personeels|leden> [pɛrsonelslɪt] SUBST nt

personeelslid

Mitarbeiter m

personeelslid (van een ook bedrijf)

Betriebsangehörige(r) f(m)

per·so·ni·fië·ren <personifieerde, h. gepersonifieerd> [pɛrsonif(i)jerə(n)] VERB trans

personifiëren

personifizieren

per·so·neel¹ [pɛrsonel] SUBST nt geen Pl

personeel

Personal nt

personeel

Angestellte(n) Pl

personeel (van een bedrijf ook)

Belegschaft f

het gebrek aan personeel

der Personalmangel

het dienstdoend personeel

das Dienst tuende Personal

geschoold personeel

Fachpersonal nt

personeel gevraagd (boven advertenties enz.)

Stellenangebote Pl

het leidinggevend personeel

die leitenden Angestellten

tijdelijk personeel

Zeitpersonal nt

het personeel uitbreiden

das Personal aufstocken

verplegend personeel

Pflegepersonal nt

per·so·nen·au·to <personenauto|'s> [pɛrsonə(n)ɑuto, pɛrsonə(n)oto] SUBST m

personenauto

Personenwagen m

personenauto

Pkw m

per·so·neels·chef <personeelschef|s> [pɛrsonelʃɛf] SUBST m

personeelschef

Personalchef m

per·so·nen·bus·je <personenbusje|s> SUBST nt

personenbusje

Minivan m

per·so·nen·wa·gen SUBST m

personenwagen → personenauto

Siehe auch: personenauto

per·so·nen·au·to <personenauto|'s> [pɛrsonə(n)ɑuto, pɛrsonə(n)oto] SUBST m

personenauto

Personenwagen m

personenauto

Pkw m

per·soon·lijk·heid <persoonlijk|heden> [pɛrsonləkhɛit] SUBST f

persoonlijkheid

Persönlichkeit f

per·so·nal com·pu·ter <personal computer|s> [pʏːrsənəlkɔmpjutər] SUBST m

personal computer

Personal Computer m