Übersetzungen für „poten“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

po·ten <pootte, h. gepoot> [potə(n)] VERB trans

1. poten (in de grond steken):

poten

pflanzen

aardappelen poten

Kartoffeln setzen

bomen poten

Bäume pflanzen

2. poten (neerzetten):

poten

verfrachten

iem in een stoel poten

jdn auf einen Stuhl verfrachten

3. poten (visbroedsel uitzetten):

poten

aussetzen

Beispielsätze für poten

aardappelen poten

Kartoffeln setzen

bomen poten

Bäume pflanzen

uien poten

Zwiebeln stecken

een brief op poten

ein geharnischter Brief

iets op poten zetten übtr

etw auf die Beine stellen

zijn poten thuishouden übtr

die hände weglassen

iem in een stoel poten

jdn auf einen Stuhl verfrachten

een brief op hoge poten

ein geharnischter Brief

een schaap met vijf poten (iets onmogelijks)

ein Ding der Unmöglichkeit

met zijn poten omhoog liggen ugs

sich die Radieschen von unten ansehen [o. betrachten]

op zijn achterste poten gaan staan übtr

sich auf die Hinterbeine stellen

de poten onder het kabinet wegzagen (vernietigende kritiek leveren)

das Kabinett vernichtend kritisieren

blijf er af met je poten!

Finger weg!

de poten van een kast/stoel/tafel

die Füße eines Schranks/die Stuhlbeine/die Tischbeine