Niederländisch » Deutsch

Übersetzungen für „sluikstort“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

Ergebnis-Übersicht

Meintest du vielleicht: sluikstorten , sluiter , stikstof , sluipmoord , sluiten , sluis , sluier , sluik , afvalstort und sluiting

sluik·stor·ten [slœykstɔrtə(n)] VERB alleen inf. geen Pl belg

sluikstorten

illegal Müll entsorgen

sluip·moord <sluipmoord|en> [slœypmort] SUBST f

stik·stof [stɪkstɔf] SUBST f geen Pl

slui·ter <sluiter|s> [slœytər] SUBST m

sluiter (mens)

sluiter (voorwerp)

de automatische sluiter foto.

der Selbstauslöser

slui·ting <sluiting|en> [slœytɪŋ] SUBST f

1. sluiting (handeling):

de sluiting van de inzendingstermijn

der Einsendeschluss

2. sluiting:

sluiting (wat dient om te sluiten)

sluiting (slotje)

een blinde sluiting

ein verdeckter Verschluss

de sluiting van deze jurk zit op de rug

dieses Kleid ist hinten zu schließen

3. sluiting:

sluiting (opheffing)

sluiting (van bedrijf ook)

4. sluiting muz.:

Finale nt

af·val·stort <afvalstort|en> [ɑfɑlstɔrt] SUBST nt of m

sluik <sluike, sluiker, sluikst> [slœyk] ADJ

1. sluik (haar):

glatt

2. sluik (kledingstukken):

(glatt) herunterhängend

slui·er <sluier|s> [slœyər] SUBST m

sluier (om de maan)

Hof m

de sluier aannemen übtr

den Schleier nehmen form

de sluier aannemen übtr

sluis <sluizen> [slœys] SUBST f

1. sluis (waterkering):

2. sluis (kolk):

Schleusenkammer f

3. sluis übtr (doorgang(shuis)):

Durchgangsstation f

slui·ten¹ <sloot, h. gesloten> [slœytə(n)] VERB trans

1. sluiten (dichtmaken):

zumachen ugs

met gesloten beurzen onderhandelen

über ein Tauschgeschäft verhandeln

in een gesloten enveloppe

in einem verschlossenen Briefumschlag

de mond sluiten

den Mund zumachen

de ogen sluiten

die Augen schließen

de oren/ogen voor iets sluiten

die Ohren/Augen vor etw Dat verschließen

een zaak/een fabriek sluiten

ein Geschäft/eine Fabrik schließen

deze deur sluit zichzelf

diese Tür schließt (sich) von selbst

2. sluiten (opbergen, wegsluiten):

geld in een brief sluiten

einem Brief Geld beischließen

iem in zijn armen sluiten

jdn in die Arme schließen

3. sluiten (buiten-, uitsluiten):

iem buiten de deur sluiten

4. sluiten (plaatsen zonder tussenruimte):

5. sluiten (aangaan):

een huwelijk sluiten

eine Ehe schließen

een lening sluiten

eine Anleihe machen [o. aufnehmen]

vrede/vriendschap sluiten

Frieden/Freundschaft schließen

6. sluiten (beëindigen):

de stoet sluiten

den Umzug abschließen

7. sluiten:

de gesloten jacht (verbieden)

8. sluiten econ. (opmaken):

de boeken sluiten

die Bücher abschließen

Linguatec

Wörterbuch durchsuchen

Niederländisch

Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski