Niederländisch » Deutsch

Übersetzungen für „unbescholtene“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

Ergebnis-Übersicht

on·be·schoft·heid: Nomen
on·be·schoft: Adjektiv und Adverb
ge·scho·len: Verb
ge·schol·den: Verb
on·be·schre·ven: Adjektiv und Adverb
on·be·schei·den: Adjektiv und Adverb
be·schoei·en: Verb
be·schon·ken: Adjektiv und Adverb
be·schou·wen: Verb
be·schou·wend: Adjektiv und Adverb

Meintest du vielleicht: onbeschoftheid , beschouwend , beschouwen , beschonken , beschoeien , onbescheiden , onbeschreven , gescholden , gescholen und onbeschoft

on·be·schoft·heid <onbeschoft|heden> [ɔmbəsxɔfthɛɪt] SUBST f

onbeschoftheid

Unverschämtheit f

onbeschoftheid

on·be·schoft <onbeschofte, onbeschofter, onbeschoftst> [ɔmbəsxɔft] ADJ

grob

een onbeschoft persoon

eine unverschämte Person

ge·scho·len VERB

gescholen volt. deelw. van schuilen

Siehe auch: schuilen

schui·len <schuilde/school, h. geschuild/gescholen> [sxœylə(n)] VERB intr

1. schuilen (zich verbergen):

sich verstecken

daar schuilt iets achter

es steckt etw dahinter

daarin schuilt een groot gevaar

dahinter verbirgt sich eine große Gefahr

2. schuilen:

schuilen (beschutting zoeken: staan schuilen)

schuilen (beschutting zoeken: gaan schuilen)

sich unterstellen

voor de regen schuilen onder een boom

sich vor dem Regen unter einem Baum (unter)stellen

3. schuilen (te vinden zijn):

de oorzaak daarvan schuilt in …

die Ursache dafür liegt in …

daarin schuilt geen enkele verdienste

darin liegt keinerlei Verdienst

ge·schol·den VERB

gescholden volt. deelw. van schelden¹, schelden²

Siehe auch: schelden , schelden

schel·den² <schold, h. gescholden> [sxɛldə(n)] VERB trans (uitschelden)

(aus)schelten form

iem voor dief schelden

jdn einen Dieb schelten

schel·den¹ <schold, h. gescholden> [sxɛldə(n)] VERB intr

1. schelden (tieren):

keifen abw

zetern abw

schelden als een viswijf

schimpfen wie ein Rohrspatz

op iem schelden

auf [o. über] jdn schimpfen

schelden doet geen zeer (slaan zoveel te meer)

Schimpfen tut nicht weh

2. schelden (knorren):

keifen abw

on·be·schre·ven [ɔmbəsxrevə(n)] ADJ

onbeschreven

een onbeschreven blad papier ook übtr

ein unbeschriebenes Blatt

on·be·schei·den [ɔmbəsxɛidə(n)] ADJ

onbescheiden

een onbescheiden vraag

eine indiskrete Frage

be·schoei·en <beschoeide, h. beschoeid> [bəsxujə(n)] VERB trans

be·schon·ken <beschonken, beschonkener, meest beschonken> [bəsxɔŋkə(n)] ADJ

beschonken (licht)

be·schou·wen <beschouwde, h. beschouwd> [bəsxɑuwə(n)] VERB trans

1. beschouwen (beoordelen):

op zichzelf beschouwd

an und für sich

2. beschouwen (houden voor):

iets als zijn plicht beschouwen

etw als seine Pflicht betrachten

iets als zijn plicht beschouwen

etw für [o. als] seine Pflicht erachten

3. beschouwen (bekijken):

4. beschouwen (ambtshalve keuren):

be·schou·wend [bəsxɑuwənt] ADJ

beschouwend

beschouwend

Linguatec

Wörterbuch durchsuchen

Niederländisch

Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski