Niederländisch » Deutsch

trouw·plan·nen [trɑuplɑnə(n)] SUBST Pl

ver·bou·wing <verbouwing|en> [vərbɑuwɪŋ] SUBST f

ver·bin·dings·te·ken <verbindingsteken|s> [vərbɪndɪŋstekə(n)] SUBST nt

ver·ban·nen <verbande, h. verbannen> [vərbɑnə(n)] VERB trans ook übtr

ver·bou·wen <verbouwde, h. verbouwd> [vərbɑuwə(n)] VERB trans

1. verbouwen (kweken):

2. verbouwen (anders bouwen):

ver·win·nen VERB trans

verwinnen → overwinnen

Siehe auch: overwinnen , overwinnen

over·ˈwin·nen2 <overwon, h. overwonnen> [ovərwɪnə(n)] VERB intr (meester blijven)

over·ˈwin·nen1 <overwon, h. overwonnen> [ovərwɪnə(n)] VERB trans

2. overwinnen (bedwingen):

reis·plan·ner <reisplanner|s> [rɛɪsplɛnər] SUBST m (spoorboekje)

in·ge·span·nen [ɪŋɣəspɑnə(n)] ADJ

over·span·nen1 [ovərspɑnə(n)] ADJ

2. overspannen (overwerkt):


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski