Übersetzungen für „weeralarm“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

weer·baar <weerbare, weerbaarder, weerbaarst> [werbar] ADJ

weerbaar

wehrhaft

weerbaar (militaire dienst)

wehrfähig

hij is niet weerbaar genoeg übtr

er ist nicht Manns genug

weer·galm <weergalm|en> [werɣɑləm] SUBST m

weergalm

Widerhall m

weergalm

Widerschall m

weer·slag <weerslag|en> [werslɑx] SUBST m

weerslag

Rückschlag m

weerslag (reactie)

Rückwirkung f

weer·klank [werklɑŋk] SUBST m geen Pl

1. weerklank (weergalm):

weerklank

Widerhall m

weerklank

Widerschall m

weerklank form

Resonanz f

2. weerklank (instemming):

weerklank

Widerhall m

zijn woorden vonden weerklank

seine Worte fanden Anklang

weer·kaart <weerkaart|en> [werkart] SUBST f

weerkaart

Wetterkarte f

weer·gal·men <weergalmde, h. weergalmd> [werɣɑlmə(n)] VERB intr

1. weergalmen (een weergalm geven):

weergalmen

widerhallen

weergalmen

widerschallen

de straten weergalmen van het gejuich

die Straßen hallten vom Jubel wider

2. weergalmen (weerklinken):

weergalmen

(er)hallen

weergalmen

(er)schallen

weergalmen

(er)tönen

weer·ga·loos [werɣalos] ADJ

weergaloos

unvergleichlich

weergaloos

beispiellos

dat is weergaloos mooi

das ist unvergleichlich schön

van een weergaloze schoonheid

von beispielloser Schönheit

weergaloos zijn

einmalig sein

weergaloos zijn

nicht seinesgleichen haben

weer·ga·ve <weergave|n, weergave|s> [werɣavə] SUBST f

weergave

Wiedergabe f

weergave (vertolking ook)

Darstellung f

een getrouwe/juiste weergave van de originele tekst

eine (ge)treue/richtige Wiedergabe des Originaltextes

een vertekende weergave

eine verzerrte Darstellung

een zuivere weergave van het geluid

eine saubere Tonwiedergabe

weer·haak <weer|haken> [werhak] SUBST m

weerhaak

Widerhaken m

weer·haan <weer|hanen> [werhan] SUBST m

1. weerhaan (windwijzer):

weerhaan

Turmhahn m

weerhaan

Wetterhahn m

2. weerhaan (persoon):

weerhaan

Chamäleon nt

weer·loos <weerloze, weerlozer, weerloost> [werlos] ADJ

weerloos

wehrlos

weerloos (onbeschermd)

schutzlos

weer·werk [werwɛrk] SUBST nt geen Pl

weerwerk

Respons m form

weerwerk

Reaktion f

weerwerk geven [o. leveren ]

Kontra geben

weerwerk op iets krijgen

Respons auf etw Akk erhalten form

weer·staan <weerstond, h. weerstaan> [werstan] VERB trans

weerstaan

widerstehen

iems charme niet kunnen weerstaan

sich jds Charme nicht entziehen können übtr

weer·stand <weerstand|en> [werstɑnt] SUBST m

weerstand ook nat.

Widerstand m

weerstand (aversie)

Widerwille m

weerstand bieden/ondervinden

Widerstand leisten/(ver)spüren

weerstand ontmoeten

auf Widerstand stoßen

weerstand moeten overwinnen

Widerwillen überwinden müssen

een sterke innerlijke weerstand

ein starker Widerwille

weerstand voelen [o. hebben ] tegen iets

bei etw Dat Widerwillen empfinden

weerstand hebben tegen de griep

Widerstandsfähigkeit gegen Grippe haben

weer·woord <weerwoord|en> [werwort] SUBST nt

weerwoord

Entgegnung f

weerwoord

Erwiderung f

weerwoord (tegenspraak)

Widerwort nt

weerwoord geven

entgegnen

weerwoord geven

erwidern

daarop had hij geen weerwoord

darauf konnte er nichts erwidern

lucht·alarm [lʏxtalɑrm] SUBST nt geen Pl

luchtalarm

Luftalarm m

luchtalarm

Fliegeralarm m

brand·alarm [brɑntalɑrm] SUBST nt geen Pl

brandalarm

Feueralarm m