Niederländisch » Deutsch

aan·dra·gen <droeg aan, h. aangedragen> [andraɣə(n)] VERB trans

aan·drij·ven1 <dreef aan, i. aangedreven> [andrɛivə(n)] VERB intr

aan·draai·en <draaide aan, h. aangedraaid> [andrajə(n)] VERB trans

1. aandraaien (vaster draaien):

2. aandraaien (in werking zetten):

aan·dur·ven <durfde aan/dorst aan, h. aangedurfd> [andʏrvə(n)] VERB trans

2. aandurven (zich opgewassen voelen tegen):

hard·dra·ven1 [hɑrdravə(n)] SUBST nt geen Pl

aan·druk·ken <drukte aan, h. aangedrukt> [andrʏkə(n)] VERB trans

aan·drin·gen <drong aan, h./i. aangedrongen> [andrɪŋə(n)] VERB intr

2. aandringen (met klem trachten gedaan te krijgen):

3. aandringen (naar voren dringen):

op·dra·ven <draafde op, i. opgedraafd> [ɔbdravə(n)] VERB intr (komen op verzoek, bevel)

af·gra·ven <groef af, h. afgegraven> [ɑfxravə(n)] VERB trans

in·gra·ven <groef in, h. ingegraven> [ɪŋɣravə(n)] VERB trans

aan·du·wen <duwde aan, h. aangeduwd> [andywə(n)] VERB trans

1. aanduwen (vooruitduwen):

2. aanduwen (vastduwen):

aan·den·ken [andɛŋkə(n)] SUBST nt geen Pl

aan·die·nen1 <diende zich aan, h. zich aangediend> [andinə(n)] VERB wk ww

aandienen zich aandienen (zich willen laten gelden):

aan·dik·ken1 <dikte aan, h. aangedikt> [andɪkə(n)] VERB trans

2. aandikken (mooier, erger voorstellen):


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski