Übersetzungen für „achterkamertje“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

ach·ter·ka·mer <achterkamer|s> [ɑxtərkamər] SUBST f

achterkamer

Hinterzimmer nt

ach·ter·kant <achterkant|en> [ɑxtərkɑnt] SUBST m

achterkant

Rückseite f

achterkant (textiel)

Abseite f

aan de achterkant wonen

nach hinten wohnen

de ingang is aan de achterkant

der Eingang ist auf der Rückseite

ach·ter·werk <achterwerk|en> [ɑxtərwɛrk] SUBST nt

1. achterwerk (zitvlak):

achterwerk

Gesäß nt

achterwerk ugs

Hintern m

2. achterwerk:

achterwerk (achterdeel)

Hinterteil nt

achterwerk (schip, vliegtuig, auto)

Heck nt

ach·ter·ste¹ <achterste|n> [ɑxtərstə] SUBST nt of m of f (rangorde)

achterste

Hintere(r) f(m)

achterste

Hintere(s) nt

achterste

Hinterste(r) f(m)

achterste

Hinterste(s) nt

ach·ter·we·ge [ɑxtərweɣə] ADV

achterwege blijven

unterbleiben

achterwege laten

unterlassen

ach·ter·klap [ɑxtərklɑp] SUBST m geen Pl

achterklap

Klatsch m

achterklap jur.

üble Nachrede f

ach·ter·af [ɑxtərɑf] ADV

1. achteraf:

achteraf (in het achterste gedeelte)

abseits

achteraf (afgelegen)

abgelegen

hij houdt zich steeds achteraf

er hält sich immer abseits

achteraf wonen

abseits wohnen

2. achteraf (later):

achteraf

hinterher

achteraf

nachträglich

achteraf bekeken

im Nachhinein betrachtet

achteraf bijbetalen

nachzahlen

gelukwensen achteraf

nachträgliche Glückwünsche

ik hoorde het achteraf

ich hörte es hinterher

ach·te·ren [ɑxtərə(n)] ADV

achteren

hinten

naar achteren gaan übtr

austreten

een stap naar achteren doen

einen Schritt nach hinten machen

van achteren naar voren

rückwärts

iem liever van achteren zien dan van voren übtr

jdn am liebsten von hinten sehen

ach·ter·om¹ <achterom|s> [ɑxtərɔm] SUBST nt

achterom

Garteneingang m

achterom

Hofeingang m

ach·terst [ɑxtərst] ADJ

achterst

hinter

achterst

hinterst

op zijn achterste poten gaan staan übtr

sich auf die Hinterbeine stellen

ach·ter·uit¹ [ɑxtərœyt] SUBST m geen Pl (versnellingsstand)

achteruit

Rückwärtsgang m

een auto in zijn achteruit zetten

den Rückwärtsgang einlegen

ach·ter·zak <achterzak|ken> [ɑxtərzɑk] SUBST m

achterzak

Gesäßtasche f

ach·ter·aan [ɑxtəran] ADV

1. achteraan (aan de achterkant):

achteraan

hinten

helemaal achteraan

ganz hinten

achteraan in de zaal

hinten im Saal

wij wandelden achteraan

wir spazierten am Schluss

2. achteraan (achterheen):

achteraan

hinterher

daar moet je achteraan gaan

da musst du hinterher

ach·ter·bak <achterbak|ken> [ɑxtərbɑk] SUBST m

achterbak (kofferbak)

Kofferraum m

achterbak (laadvlak)

Ladefläche f

ach·ter·ban <achterban|nen> [ɑxtərbɑn] SUBST m

achterban (van grote bewegingen)

Basis f

achterban (aanhangers)

Anhängerschaft f

ach·ter·een [ɑxtəren] ADV

achtereen (zonder tussenpozen)

hintereinander

achtereen (in één keer)

auf einmal

jaren achtereen

Jahre hindurch

een boek achtereen uitlezen

ein Buch auf einmal auslesen

drie weken achtereen

drei Wochen hintereinander

ach·ter·baks <achterbakse, achterbakser, meest achterbaks> [ɑxtərbɑks] ADJ

achterbaks

hinterhältig

ach·ter·lijk <achterlijke, achterlijker, achterlijkst> [ɑxtərlək] ADJ

1. achterlijk:

achterlijk (personen, dieren, bomen)

zurückgeblieben

achterlijk (bekrompen, ook gebied)

rückständig

je denkt zeker dat ik achterlijk ben!

du willst mich wohl für dumm verkaufen!

2. achterlijk (nalatig) präd:

achterlijk

im Rückstand

zich achterlijk tonen in iets

mit etw im Rückstand sein

3. achterlijk scheepv.:

achterlijk

achterlich

een achterlijke wind

ein achterlicher Wind

ach·ter·naam <achter|namen> [ɑxtərnam] SUBST m

achternaam

Nachname m

achternaam

Familienname m

achternaam (vooral op formulieren)

Zuname m

wat is je achternaam?

wie heißt du mit Nachnamen?

ach·ter·poot <achter|poten> [ɑxtərpot] SUBST m

achterpoot

Hinterbein nt

achterpoot (van wild)

Hinterlauf m

op zijn achterpoten gaan staan übtr

sich auf die Hinterbeine stellen