Übersetzungen für „datum“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

da·tum <datum|s, data> [datʏm] SUBST m

datum

Datum nt

een datum afspreken

einen Termin vereinbaren

gebeurtenissen van recente datum

Ereignisse neueren Datums

Übersetzungen für „datum“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

(Springe zu Niederländisch » Deutsch)

ˈDa·tum <Datums, Daten> [ˈdaːtʊm] SUBST nt

1. Datum:

Datum

datum

Datum

dag

Datum

dagtekening

2. Datum:

Datum

datum

Datum

tijdstip nt

3. Datum meist Pl:

Datum

gegeven nt

Datum

feit nt

Beispielsätze für datum

gebeurtenissen van recente datum

Ereignisse neueren Datums

de datum van afgifte

das Ausstellungsdatum

de datum openlaten

das Datum offen lassen

een datum afspreken

einen Termin vereinbaren

van recente datum

neueren [o. jüngeren] Datums

een datum prikken

ein Datum festlegen

voor onbepaalde tijd/tot nadere datum uitstellen

auf unbestimmte Zeit/bis auf weiteres verschieben

ik noteer de datum

ich schreibe (mir) das Datum auf

van jongere [o. recentere] datum

neueren Datums

de uiterste datum voor de betaling

der äußerste Termin für die Zahlung