Niederländisch » Deutsch

drup·pe·len1 <druppelde, h. gedruppeld> [drʏpələ(n)] VERB trans (in druppels laten neervallen)

door·spe·len2 <speelde door, h. doorgespeeld> [dorspelə(n)] VERB intr (doorgaan met spelen)

be·drup·pe·len <bedruppelde, h. bedruppeld> [bədrʏpələ(n)] VERB trans

in·drup·pe·len <druppelde in, h. ingedruppeld> [ɪndrʏpələ(n)] VERB trans

door·spoe·len <spoelde door, h. doorgespoeld> [dorspulə(n)] VERB trans

2. doorspoelen (spoelend door een vloeistof halen):

3. doorspoelen (eten):

4. doorspoelen (geluids- of videoband):

door·suk·ke·len <sukkelde door, h./i. doorgesukkeld> [dorsʏkələ(n)] VERB intr

1. doorsukkelen (een kwaal, een ziekte):

2. doorsukkelen (moeilijkheden ondervinden, niet opschieten):

hup·pe·len <huppelde, h./i. gehuppeld> [hʏpələ(n)] VERB intr

dood·val·len <viel dood, i. doodgevallen> [dotfɑlə(n)] VERB intr

1. doodvallen (een dodelijke val maken):

dood·sim·pel ADJ

doodsimpel → doodeenvoudig

Siehe auch: doodeenvoudig

dood·een·vou·dig [dotenvɑudəx] ADJ

kop·pe·len <koppelde, h. gekoppeld> [kɔpələ(n)] VERB trans

2. koppelen (een relatie leggen tussen):

3. koppelen (liefdesrelatie tot stand brengen):

af·kop·pe·len <koppelde af, h. afgekoppeld> [ɑfkɔpələ(n)] VERB trans

door·wan·de·len <wandelde door, h./i. doorgewandeld> [dorwɑndələ(n)] VERB intr

1. doorwandelen (verder wandelen):


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski