Niederländisch » Deutsch

dron·ken·man <dronkenman|nen> [drɔŋkə(n)mɑn] SUBST m

dron·ken2 VERB

dronken 3. Pers Pl Imperf van drinken²

Siehe auch: drinken , drinken

drin·ken1 [drɪŋkə(n)] SUBST nt geen Pl

dron·ken·lap <dronkenlap|pen> [drɔŋkə(n)lɑp] SUBST m

groen·te·man <groenteman|nen> [ɣruntəmɑn] SUBST m

groenteman → groenteboer

Siehe auch: groenteboer

groen·te·boer <groenteboer|en> [ɣruntəbur] SUBST m

jon·ge·man <jongeman|nen> [jɔŋəmɑn] SUBST m

kron·ke·len <kronkelde, h./i. gekronkeld> [krɔŋkələ(n)] VERB intr

dron·gen VERB

drongen 3. Pers Pl Imperf van dringen¹, dringen²

Siehe auch: dringen , dringen

drin·gen2 <drong, h./i. gedrongen> [drɪŋə(n)] VERB intr

2. dringen (voorwaartse druk uitoefenen):

dringen ugs

drin·gen1 <drong, h. gedrongen> [drɪŋə(n)] VERB trans

kron·ke·ling <kronkeling|en> [krɔŋkəlɪŋ] SUBST f

kronkeling → kronkel

Siehe auch: kronkel

kron·kel <kronkel|s> [krɔŋkəl] SUBST m

dron·ken·schap [drɔŋkənsxɑp] SUBST f geen Pl


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski