Übersetzungen für „wijn“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

wijn <wijn|en> [wɛin] SUBST m

1. wijn (drank):

wijn

Wein m

Franse wijnen

französische Weine Pl

klare wijn schenken übtr

unzweideutig reden

oude wijn in nieuwe zakken

neuer Wein in alten Schläuchen

rode/witte wijn

Rot-/Weißwein m

goede wijn behoeft geen krans Sprichw

guter Wein preist sich selbst

als de wijn is in de man, is de wijsheid in de kan Sprichw

ist der Wein im Manne, ist der Verstand in der Kanne

2. wijn (wijnstok):

wijn

Wein m

wijn

Weinstock m

wijn

Rebstock m

wijn

Rebe f form

twee wijn, ober

Herr Ober, zwei Glas Wein

Beispielsätze für wijn

wijn proeven

Wein probieren

wijn versnijden

Wein panschen

wijn aanmaken

Wein panschen

wijn opslaan

Wein lagern

rode wijn

Rotwein m

wijn van het vat

Wein vom Fass

de wijn heeft gegist

der Wein ist vergoren

de wijn op flessen

der Flaschenwein

die wijn is wrang

dieser Wein ist herb

de wijn heeft pit

der Wein hat Feuer

water in wijn veranderen

Wasser in Wein verwandeln

drinken van de wijn

vom Wein trinken

bij een glas wijn

bei einem Glas Wein

wijn met water vermengen

Wein mit Wasser versetzen

een ton wijn/bier

ein Fass Wein/Bier

met wijn knoeien

Wein pan(t)schen

de mousserende wijn

der Schaumwein

twee wijn, ober

Herr Ober, zwei Glas Wein

een staartje wijn

ein Restchen [o. Rest] Wein

klare wijn schenken übtr

unzweideutig reden