Niederländisch » Deutsch

af·pluk·ken <plukte af, h. afgeplukt> [ɑfplʏkə(n)] VERB trans

1. afplukken (door plukken aftrekken):

2. afplukken (voorzichtig aftrekken, afscheuren):

aan·ruk·ken <rukte aan, i. aangerukt> [anrʏkə(n)] VERB intr

2. aanrukken (snel en dreigend naderen):

aan·druk·ken <drukte aan, h. aangedrukt> [andrʏkə(n)] VERB trans

kaal·slaan <sloeg kaal, h. kaalgeslagen> [kalslan] VERB trans

af·ruk·ken <rukte af, h. afgerukt> [ɑfrʏkə(n)] VERB trans

op·ruk·ken <rukte op, i. opgerukt> [ɔprʏkə(n)] VERB intr

af·druk·ken <drukte af, h. afgedrukt> [ɑvdrʏkə(n)] VERB trans

2. afdrukken foto.:

3. afdrukken (in werking stellen):

vast·druk·ken [vɑsdrʏkə(n)] VERB trans


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski