Übersetzungen für „kapucijnen“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

(Springe zu Niederländisch » Deutsch)

Ka·pu·ˈzi·ner <Kapuziners, Kapuziner> [kapuˈ͜tsiːnɐ] SUBST m

1. Kapuziner (Mönch):

Kapuziner

kapucijn

2. Kapuziner A (Milchkaffee):

Kapuziner

koffie verkeerd

ka·ˈpie·ren [kaˈpiːrən] VERB trans ugs

kapieren

snappen

kapieren

doorhebben

ka·ˈputt·ge·hen VERB intr unreg

1. kaputtgehen:

kaputtgehen (beschädigt werden)

kapotgaan

kaputtgehen (defekt werden)

stukgaan

2. kaputtgehen ugs übtr (ruiniert werden):

kaputtgehen

failliet gaan

ka·ˈputt·la·chen VERB refl ugs

kaputtlachen

zich doodlachen

kaputtlachen

zich een ongeluk lachen

ka·ˈputt·ma·chen¹, ka·ˈputt ma·chen VERB trans ugs (zerstören)

kaputtmachen

kapotmaken

kaputtmachen

stukmaken

ˈkap·pen [ˈkapn̩] VERB trans

1. kappen (durchtrennen):

kappen

doorhakken

kappen

doorsnijden

kappen

kappen

2. kappen (stutzen):

kappen

(af)toppen ook fig.

kappen

snoeien

3. kappen (kastrieren):

kappen

snijden

kappen

castreren

4. kappen (von einem Hahn):

kappen

treden

kappen

bespringen

5. kappen ugs (packen, fassen):

kappen

pakken

kappen

vatten