Übersetzungen für „noodklok“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

avond·klok <avondklok|ken> [avɔntklɔk] SUBST f

avondklok

Ausgangsverbot nt

avondklok

Ausgangssperre f

nood·zaak [notsak] SUBST f geen Pl

noodzaak

Notwendigkeit f

(een) pure noodzaak

(eine) zwingende Notwendigkeit

uit pure noodzaak

notgedrungen

iets uit noodzaak doen

etw notgedrungen tun

zonder noodzaak

ohne Not

nood·za·ke·lijk¹ <noodzakelijke, noodzakelijker, noodzakelijkst> [notsakələk] ADJ

noodzakelijk (onmisbaar)

notwendig

noodzakelijk (voor bepaald doel)

erforderlich

noodzakelijk (onvermijdelijk; ook)

zwangsläufig

het noodzakelijk achten iets te doen

es für notwendig erachten, etw zu tun

een noodzakelijk gevolg van inflatie

eine zwangsläufige Folge der Inflation

het hoogst noodzakelijke

das Allernotwendigste

dat is een noodzakelijk kwaad

das ist ein notwendiges Übel

nood·sein <noodsein|en> [notsɛin] SUBST nt

noodsein

Notsignal nt

noodsein scheepv.

Seenotsignal nt

nood·weer¹ [notwer] SUBST f geen Pl (zelfverdediging)

noodweer

Notwehr f

uit noodweer handelen

in [o. aus] Notwehr handeln

nood·lot·tig <noodlottige, noodlottiger, noodlottigst> [notlɔtəx] ADJ

noodlottig

verhängnisvoll

noodlottig

unheilvoll

de noodlottige afloop

der verhängnisvolle Ausgang

een noodlottig toeval

ein fataler Zufall

dat werd hem noodlottig

das wurde ihm zum Verhängnis

nood·sprong <noodsprong|en> [notsprɔŋ] SUBST m

1. noodsprong übtr (wanhopige poging):

noodsprong

verzweifelte(r) Versuch m

2. noodsprong (sprong om een ongeluk te voorkomen):

noodsprong

Verzweiflungssprung m

kerk·klok <kerkklok|ken> [kɛrklɔk] SUBST f

1. kerkklok (luiklok):

kerkklok

Kirchenglocke f

2. kerkklok (torenuurwerk):

kerkklok

Kirchturmuhr f