Übersetzungen für „tengels“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

(Springe zu Niederländisch » Deutsch)

ˈman·gels [ˈmaŋl̩s] PRÄP +Gen geh

mangels

bij gebrek aan

mangels relevanter Beweise

bij gebrek aan relevante bewijzen

mangels Beweisen

bij gebrek aan bewijzen

Wissensecke: Präpositionen mit Genitiv

ˈBen·gel <Bengels, Bengel[o. Bengels] > [ˈbɛŋl̩] SUBST m

1. Bengel (frecher Junge):

Bengel

bengel

Bengel

kwajongen

Bengel

vlegel

2. Bengel (niedlicher Junge):

Bengel

lief ventje nt [o. kereltje] nt

Bengel

schatje nt

teils [t͜ails] ADV

teils

deels

teils

ten dele

teils

gedeeltelijk

war es nett da? teils, teils!

was het daar leuk? och, het gaat wel [o. matigjes] [o. nogal] !

ˈEn·gel <Engels, Engel> [ˈɛŋl̩] SUBST m a. übtr

Engel

engel

ein blonder Engel

een knappe blondine

es geht ein Engel durchs Zimmer ugs

er gaat een dominee voorbij

die gelben Engel ugs

de wegenwacht

die Engel (im Himmel) pfeifen [o. singen ] hören ugs

verschrikkelijke pijn hebben

Wissensecke: Französische Kosenamen

ˈMen·ge <Menge, Mengen> [ˈmɛŋə] SUBST f

1. Menge (bestimmte Anzahl):

Menge

hoeveelheid

Menge

kwantiteit

Menge

kwantum nt

eine begrenzte Menge

een beperkte hoeveelheid

2. Menge (große Anzahl):

Menge

massa

Menge

hoop

die Menge muss es bringen

de massa [o. grote omzet] moet het doen

er hat Bücher in rauen Mengen ugs

hij heeft een ontzettende hoop [o. ontzaglijk veel] boeken

er hat Bücher in rauen Mengen ugs

hij heeft boeken bij de vleet

jede Menge Hobbys ugs

een heleboel hobby's

jede Menge Fleisch ugs

vlees zoveel men wil

er weiß eine Menge ugs

hij weet heel veel [o. een boel]

3. Menge (Menschenmenge):

Menge

(mensen)menigte

4. Menge MATH:

Menge

verzameling