Übersetzungen für „zuchten“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

zuch·ten <zuchtte, h. gezucht> [zʏxtə(n)] VERB intr

1. zuchten:

zuchten (met kracht uitademen)

seufzen

zuchten (langgerekt, met geluid)

stöhnen

zuchten (bij pijn of inspanning; kort, met geluid)

ächzen

zuchtend zijn toestemming ergens voor geven

etw widerwillig erlauben

zuchten en steunen

ächzen und stöhnen

2. zuchten (smachten):

zuchten

schmachten

zucht¹ <zucht|en> [zʏxt] SUBST m

zucht (diepe uitademing)

Seufzer m

zucht (diep)

Stoßseufzer m

een diepe zucht slaken

einen Stoßseufzer von sich geben

een zucht slaken

aufseufzen

een zucht van verlichting

ein Seufzer der Erleichterung

zucht² [zʏxt] SUBST f geen Pl

zucht (begeerte; lust)

Sucht f

zucht (vaak naar iets negatiefs)

Hang m zu +Dat

zucht (instinctmatig)

Trieb m

zucht naar avontuur

Abenteuerlust f

de zucht naar macht

die Machtgier

Übersetzungen für „zuchten“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

(Springe zu Niederländisch » Deutsch)

ˈzüch·ten [ ͜tsʏçtn̩] VERB trans

züchten BOT, ZOOL

fokken

züchten BOT, ZOOL

kweken

züchten BOT, ZOOL

telen

züchten übtr

opwekken

züchten übtr

kweken

Zucht <Zucht, Zuchten> [ ͜tsʊxt] SUBST f

1. Zucht:

Zucht ZOOL

fokkerij

Zucht BOT

kwekerij

Zucht BOT

teelt

die Hunde stammen aus derselben Zucht

de honden komen uit hetzelfde nest

die Zucht von Blumen

het kweken [o. telen] van bloemen

2. Zucht (Disziplin) meist Sg:

Zucht

tucht

Zucht

discipline

Zucht halten veraltend

de discipline handhaven

jdn in (die) Zucht nehmen veraltend

iem discipline bijbrengen

Beispielsätze für zuchten

zuchten en steunen

ächzen und stöhnen