Übersetzungen für „Bancontact“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

con·tact <contact|en> [kɔntɑkt] SUBST nt

contact

Kontakt m

contact (autostarter)

Zündschloss nt

contact(en) aangaan

Kontakt(e) aufnehmen

contact(en) aanknopen

Kontakt(e) knüpfen

een goed contact met iem hebben

einen guten Kontakt zu jdm haben

het contact is verbroken telec.

die Verbindung ist unterbrochen

het contact is verbroken übtr

der Kontakt ist abgerissen

(menselijk) contact krijgen met

Anschluss finden bei +Dat

contact(en) leggen

Kontakt(e) herstellen [o. knüpfen]

schriftelijk contact met elkaar houden

Briefkontakt halten

contact(en) verbreken

Kontakt(e) abbrechen

stop·con·tact <stopcontact|en> [stɔpkɔntɑkt] SUBST nt

stopcontact

Steckdose f

de stekker in het stopcontact steken

den Stecker in die Steckdose stecken

con·tract <contract|en> [kɔntrɑkt] SUBST nt

contract

Vertrag m

contract

Kontrakt m

contract econ. (tussen staten)

Abkommen nt

zich aan een contract houden

einen Vertrag einhalten

iets bij contract bepalen

etw vertraglich festlegen

het contract loopt ten einde

der Vertrag erlischt

een contract sluiten/opzeggen/verbreken

einen Vertrag (ab)schließen/kündigen/brechen

een contract geldig verklaren

einen Vertrag für rechtskräftig erklären

volgens contract

vertragsmäßig

volgens contract

vertragskonform

het contract maken

den Vertrag erfüllen