Übersetzungen für „betalen“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

be·ta·len¹ <betaalde, h. betaald> [bətalə(n)] VERB trans

1. betalen:

betalen (waren, diensten, huur)

bezahlen

betalen (som, prijs, bedrag)

zahlen

betalen adm.

entrichten

contant betalen

(in) bar (be)zahlen

iem betalen

jdn bezahlen

mag ik even betalen?

kann ich bitte zahlen?

niet te betalen prijzen

unerschwingliche(n) Preise Pl

de rekening betalen

die Rechnung bezahlen [o. begleichen]

2. betalen (vergelden):

betalen

bezahlen

betalen

vergelten

be·ta·len² <betaalde, h. betaald> [bətalə(n)] VERB intr (geld opleveren)

betalen

einbringen

dit werk betaalt slecht

diese Arbeit wird schlecht bezahlt

Beispielsätze für betalen

stipt betalen

pünktlich bezahlen

contant betalen

(in) bar (be)zahlen

iem betalen

jdn bezahlen

vooraf betalen

im Voraus zahlen

leergeld betalen übtr

Lehrgeld zahlen

herstel van schade betalen

Wiedergutmachung bezahlen

uit eigen zak betalen

aus eigener Tasche bezahlen

met gepast geld betalen

passenden zahlen

kinderen betalen half geld

Kinder zahlen den halben Preis

de vrijheid duur betalen

die Freiheit teuer erkaufen

over waren invoerrecht betalen

Waren verzollen

netto contant te betalen

zahlbar rein netto

mag ik even betalen?

kann ich bitte zahlen?

het gelag moeten betalen

die Rechnung bezahlen müssen

sommatie om te betalen

Zahlungsaufforderung f

niet te betalen prijzen

unerschwingliche(n) Preise Pl

de consumpties betalen

die Rechnung bezahlen

per giro betalen

per Giro bezahlen fachspr