Niederländisch » Deutsch

door·star·ten <startte door, h. doorgestart> [dorstɑrtə(n)] VERB intr ook übtr

ˈdoor·sto·ten1 <stootte door/stiet door, i. doorgestoten> [dorstotə(n)] VERB intr

1. doorstoten (voortgaan met stoten):

door·start <doorstart|s> [dorstɑrt] SUBST m

1. doorstart (manoeuvre):

2. doorstart (start):

neue(r) Start m

ˈdoor·ste·ken <stak door, h. doorgestoken> [dorstekə(n)] VERB trans

1. doorsteken (door, in een opening brengen):

stecken durch +Akk

2. doorsteken (een opening maken in):

door·stik·ken <stikte door, h. doorgestikt> [dorstɪkə(n)] VERB trans

door·stre·pen <streepte door, h. doorgestreept> [dorstrepə(n)] VERB trans

ˈdoor·stro·men <stroomde door, i. doorgestroomd> [dorstromə(n)] VERB intr

1. doorstromen (woningen):

2. doorstromen onderw.:

vol·stor·ten <stortte vol, h. volgestort> [vɔlstɔrtə(n)] VERB trans

door·tas·ten <tastte door, h. doorgetast> [dortɑstə(n)] VERB intr


Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski