Übersetzungen für „grootschalige“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

groot·scheeps [ɣrotsxeps] ADJ

grootscheeps

groß angelegt

grootscheeps

großzügig

grootscheeps (met veel middelen)

aufwändig

de politie heeft de bende in een grootscheepse actie opgerold

die Polizei hat die Bande mit einem Großeinsatz ausgehoben

grootscheepse hulp

großzügige Hilfe f

een actie grootscheeps opzetten

eine Aktion ganz groß aufziehen

groot·har·tig [ɣrothɑrtəx] ADJ

groothartig

großherzig

groothartig

großmütig

groot·spra·ke·rig [ɣrotsprakərəx] ADJ

grootsprakerig

angeberisch ugs

grootsprakerig

prahlerisch

groot·spraak [ɣrotsprak] SUBST f geen Pl

1. grootspraak (opschepperij):

grootspraak

Prahlerei f abw

grootspraak

Angeberei f ugs

2. grootspraak (overdrijving):

grootspraak

Übertreibung f

groot·heid <groot|heden> [ɣrothɛit] SUBST f

grootheid

Größe f

de grootheid Gods

Gottes Größe

een lokale grootheid

eine Lokalgröße

onveranderlijke grootheden wisk.

Konstanten Pl

zedelijke grootheid

sittliche Größe f

de grootheden op het gebied van de kunst

die Großen der Kunst Pl

de grootheden uit de filmwereld

die Filmgrößen Pl

groot·han·del <groothandel|s> [ɣrothɑndəl] SUBST m

1. groothandel (onderneming):

groothandel

Großhandlung f

ik haal mijn bier bij een groothandel

ich beziehe mein Bier von einem Großhändler

een groothandel in levensmiddelen

eine Lebensmittelgroßhandlung

2. groothandel (handelsvorm):

groothandel

Großhandel m

groothandel econ.

Engroshandel m fachspr

groot·moe·dig <grootmoedige, grootmoediger, grootmoedigst> [ɣrotmudəx] ADJ

grootmoedig

großmütig

grootmoedig

großherzig

grootmoedig tegenover iem zijn

gegen jdn großmütig sein