Übersetzungen für „leidingbreuk“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

lei·ding·ge·vend [lɛidɪŋɣevənt] ADJ

leidinggevend (met nadruk op de verantwoordelijkheid)

leitend

leidinggevend (aan het hoofd staan)

führend

een leidinggevende functie vervullen

eine leitende Funktion ausüben

leidinggevend personeel

leitendes Personal nt

leidinggevend personeel

leitende Angestellte Pl

lei·ding·wa·ter [lɛidɪŋwatər] SUBST nt geen Pl

leidingwater

Leitungswasser nt

dijk·breuk <dijkbreuk|en> [dɛiɡbrøk] SUBST f

dijkbreuk

Deichbruch m

lies·breuk <liesbreuk|en> [lizbrøk] SUBST f

liesbreuk

Leistenbruch m

been·breuk <beenbreuk|en> [bembrøk] SUBST f

beenbreuk

Knochenbruch m

dam·breuk <dambreuk|en> [dɑmbrøk] SUBST f

dambreuk

Dammbruch m

echt·breuk [ɛxtbrøk] SUBST f geen Pl

echtbreuk

Ehebruch m

echtbreuk plegen

Ehebruch begehen

schip·breuk <schipbreuk|en> [sxɪbrøk] SUBST f

schipbreuk

Schiffbruch m

schipbreuk lijden

Schiffbruch erleiden

schipbreuk lijden ook übtr

scheitern

vre·de·breuk <vredebreuk|en> [vredəbrøk] SUBST f

vredebreuk

Friedensbruch m

leids·vrouw <leidsvrouw|en> [lɛɪtsfrɑu] SUBST f

leidsvrouw (vrouw die leiding geeft)

Leiterin f

leidsvrouw (vooraangaand)

Führerin f