Niederländisch » Deutsch

ha·ven·ge·bied <havengebied|en> [havə(n)ɣəbit] SUBST nt

ko·len·ge·bied <kolengebied|en> [kolə(n)ɣəbit] SUBST nt

grens·ge·bied <grensgebied|en> [ɣrɛnsxəbit] SUBST nt

1. grensgebied (landstreek):

2. grensgebied übtr:

wa·ter·win·ge·bied <waterwingebied|en> [watərwɪŋɣəbit] SUBST nt

wijn·ge·bied <wijngebied|en> [wɛɪŋɣəbit] SUBST nt

woon·ge·bied <woongebied|en> [woŋɣəbit] SUBST nt

2. woongebied (dieren):

doel·ge·bied <doelgebied|en> [dulɣəbit] SUBST nt

Roer·ge·bied [rurɣəbit] SUBST nt geen Pl

af·zet·ge·bied <afzetgebied|en> [ɑfsɛtxəbit] SUBST nt

grond·ge·bied <grondgebied|en> [ɣrɔntxəbit] SUBST nt

2. grondgebied übtr:

Gebiet nt

Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski