Übersetzungen für „onversneden“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

on·ver·moed [ɔnvərmut] ADJ

onvermoed

unvermutet

on·ver·hoeds² [ɔnvərhuts] ADV

onverhoeds

unversehens

on·ver·ho·len [ɔnvərholə(n)] ADJ

onverholen

unverhüllt

onverholen

unverhohlen

onverholen

offen

on·ver·mo·gen [ɔnvərmoɣə(n)] SUBST nt geen Pl

1. onvermogen (onmacht):

onvermogen

Unvermögen nt

onvermogen

Unfähigkeit f

iem een brevet van onvermogen geven ook übtr

jdm ein Armutszeugnis ausstellen

2. onvermogen econ.:

onvermogen

Zahlungsunfähigkeit f

on·ver·to·gen [ɔnvərtoɣə(n)] ADJ

onvertogen

ungebührlich

onvertogen

ungehörig

een onvertogen woord

ein ungebührliches Wort

on·ver·stan·dig [ɔnvərstɑndəx] ADJ

onverstandig

unvernünftig

onverstandig

töricht

on·ver·schrok·ken <onverschrokken, onverschrokkener, onverschrokkenst> [ɔnvərsxrɔkə(n)] ADJ

onverschrokken

unerschrocken

onverschrokken

furchtlos

on·ver·saagd [ɔnvərsaxt] ADJ

onversaagd

unverzagt

onversaagd

unerschrocken

on·ver·stand [ɔnvərstɑnt] SUBST nt geen Pl (domheid, dwaasheid)

onverstand

Unverstand m

onverstand

Unvernunft f

on·ver·let [ɔnvərlɛt] ADJ

1. onverlet (onbelemmerd):

onverlet

ungehindert

onverlet

unbehindert

2. onverlet (ongedeerd):

onverlet

unverletzt

onverlet

unversehrt form

dat laat onverlet dat …

das ändert nichts an der Tatsache, dass …

on·ver·hard [ɔnvərhɑrt] ADJ

onverhard

unbefestigt

on·ver·deeld [ɔnvərdelt] ADJ

onverdeeld

vollkommen

onverdeeld

ungeteilt

onverdeeld

ganz

met onverdeelde aandacht

mit ungeteilter Aufmerksamkeit

het was geen onverdeeld genoegen

es war kein reines Vergnügen

on·ver·diend¹ [ɔnvərdint] ADJ

1. onverdiend (niet verdiend):

onverdiend

unverdient

2. onverdiend (zonder schuld):

onverdiend

unverschuldet

on·ver·moeid [ɔnvərmujt] ADJ

onvermoeid

unermüdlich