Übersetzungen für „opgeven“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

op·ge·ven¹ <gaf op, h. opgegeven> [ɔpxevə(n)] VERB trans

1. opgeven (prijsgeven):

opgeven

aufgeben

de hoop niet opgeven

die Hoffnung nicht aufgeben

het roken opgeven

das Rauchen aufgeben

een zieke opgeven

einen Kranken aufgeben

2. opgeven (opnoemen):

opgeven

angeben

een advertentie opgeven

eine Anzeige aufgeben

als reden opgeven

als Grund angeben

een valse naam opgeven

einen falschen Namen angeben

3. opgeven (opdragen):

opgeven

aufgeben

sommen opgeven

Rechenaufgaben aufgeben

4. opgeven (aanmelden):

opgeven

(sich) (an)melden

zijn inkomsten opgeven aan de belasting

dem Finanzamt seine Einkünfte melden

zich opgeven voor een cursus

sich für einen Kurs anmelden

5. opgeven:

opgeven (braken)

brechen

opgeven (hoestend)

(aus)husten

6. opgeven (overgeven):

opgeven

hergeben

geef op je geld!

her mit dem Geld!

op·ge·ven² <gaf op, h. opgegeven> [ɔpxevə(n)] VERB intr (roemen)

opgeven

rühmen

hoog opgeven van iets

etw in den höchsten Tönen loben/rühmen

Beispielsätze für opgeven

slijm opgeven

Schleim brechen

sommen opgeven

Rechenaufgaben aufgeben

iem als vermist opgeven

jdn als vermisst melden

de hoop niet opgeven

die Hoffnung nicht aufgeben

een valse naam opgeven

einen falschen Namen angeben

hoog opgeven van iets

etw in den höchsten Tönen loben/rühmen

de moed opgeven

den Mut aufgeben

zijn personalia opgeven

Angaben zur Person machen

het roken opgeven

das Rauchen aufgeben

een zieke opgeven

einen Kranken aufgeben

een advertentie opgeven

eine Anzeige aufgeben

als reden opgeven

als Grund angeben

een les opgeven

eine Lektion aufgeben

zich opgeven voor een cursus

sich für einen Kurs anmelden

zijn inkomsten opgeven aan de belasting

dem Finanzamt seine Einkünfte melden