Übersetzungen für „celleer“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

ˈTel·ler <Tellers, Teller> [ˈtɛlɐ] SUBST m

1. Teller (Geschirrteil):

Teller

bord nt

ein bunter Teller ugs

een gevarieerde schotel

2. Teller (Skala, Scheibe):

Teller

schaal

Teller

schijf

3. Teller (Handfläche):

Teller

(hand)palm

4. Teller (am Skistock):

Teller

sneeuwkrans

5. Teller ugs (vom Plattenspieler):

Teller

draaitafel

ˈKel·ler <Kellers, Keller> [ˈkɛlɐ] SUBST m

1. Keller:

Keller

kelder

2. Keller (Vorratskeller):

Keller

voorraadkelder

er hat einen guten Keller

hij heeft een goede wijnkelder

3. Keller (Kellerlokal):

Keller

café nt

Keller

bierkelder

Keller

discotheek

Keller

clublokaal

im Keller sein KARTEN

te weinig punten hebben

der Außenhandel ist im Keller

met de buitenlandse handel is het miserabel gesteld

die Kurse sind in den Keller gefallen

de koersen zijn gekelderd [o. sterk gedaald]

ˈKell·ner(in) <Kellners, Kellner> [ˈkɛlnɐ] SUBST m(f)

Kellner(in)

kelner(kelnerin) m (f)

Kellner(in)

bediende m en f

Kellner(in)

ober(serveerster) m (f)

nach dem Kellner rufen

de kelner roepen

Al·ˈlee <Allee, Alleen> [aˈleː, aˈleːən] SUBST f

Allee

laan

Allee

allee

ˈRol·ler <Rollers, Roller> [ˈrɔlɐ] SUBST m

1. Roller (für Kinder):

Roller

autoped

Roller

step

2. Roller (Motorroller):

Roller

scooter

ˈvol·ler [ˈfɔlɐ] ADJ (erfüllt, voll bedeckt)

voller

vol (van)

ˈFül·ler <Füllers, Füller> [ˈfʏlɐ] SUBST m

1. Füller ugs:

Füller

vulpen(houder)

2. Füller ugs MEDIEN:

Füller

bladvulling

Füller

stopper

ˈKil·ler(in) <Killers, Killer> [ˈkɪlɐ] SUBST m(f) vulg

Killer(in)

killer m en f

Killer(in)

doder(doodster) m (f)

ˈKol·ler <Kollers, Koller> [ˈkɔlɐ] SUBST m

1. Koller ugs:

Koller

kolder

Koller

razernij

der Koller packte sie

zij werd uitzinnig van woede

2. Koller MED (bei Pferden):

Koller

kolder

ˈMül·ler(in) <Müllers, Müller> [ˈmʏlɐ] SUBST m(f)

Müller(in)

molenaar(molenaarster) m (f)

Müller(in)

mulder(vrouwelijke mulder) m (f)

ˈPol·ler <Pollers, Poller> [ˈpɔlɐ] SUBST m

1. Poller NAUT:

Poller

bolder

2. Poller (verkeer):

Poller

parkeerpaal

Poller

(markerings)paal

ˈHel·le [ˈhɛlə] SUBST f kein Pl geh

Helle

licht nt

Helle

helderheid

Helle

klaarheid

ˈDel·le <Delle, Dellen> [ˈdɛlə] SUBST f

1. Delle GEOG:

Delle

del

Delle

komvormige laagte

2. Delle ugs:

Delle

deuk

Delle

bluts

ˈKel·le <Kelle, Kellen> [ˈkɛlə] SUBST f

1. Kelle (Schöpflöffel):

Kelle

pollepel

Kelle

scheplepel

2. Kelle (Maurerkelle):

Kelle

troffel

Kelle

truweel

3. Kelle (Signalstab):

Kelle

vertrekstaf

Kelle

spiegelei nt

4. Kelle (Stock mit Scheibe als Stopsignal der Polizei):

Kelle

aanhoudingslicht nt

ˈPel·le <Pelle, Pellen> [ˈpɛlə] SUBST f ugs (Haut)

Pelle

huid

Pelle

vel nt

Pelle

vlies nt

Pelle

schil

jdm auf die Pelle rücken ugs übtr (jdn bedrängen)

iem in het nauw drijven

jdm auf der Pelle liegen [o. sitzen] ugs übtr (sich dicht herandrängen)

iem voortdurend lastigvallen

jdm auf der Pelle liegen [o. sitzen] ugs übtr (sich dicht herandrängen)

iem op zijn huid zitten

er geht mir nicht von der Pelle ugs übtr

ik raak hem maar niet kwijt

ˈWel·le <Welle, Wellen> [ˈvɛlə] SUBST f

1. Welle a. übtr geh:

Welle a. PHYS

golf

Welle a. PHYS

baar

Welle a. PHYS

golving

Welle a. PHYS

deining

Welle MILIT

aanvalsgolf

auf welcher Welle liegt der Sender?

op welke golflengte ligt de zender?

die brandenden Wellen

de branding

die grüne Welle TRANSP

de groene golf

eine neue Welle in der Mode übtr

een nieuwe stroming in de mode

Filme der neuen Welle übtr

films van de nouvelle vague

(hohe) Wellen schlagen übtr

(veel [o. de nodige] ) deining veroorzaken

(hohe) Wellen schlagen übtr

opzien baren

die Stimmung schlug hohe Wellen übtr

er heerste een opgetogen [o. uitgelaten] stemming

eine weiche Welle in der Politik übtr

een minder harde politiek

2. Welle SPORT (am Reck):

Welle

draai

Welle

zwaai

3. Welle TECH:

Welle

as

ˈZel·le <Zelle, Zellen> [ˈ͜tsɛlə] SUBST f

Zelle

cel

eine lichtelektrische Zelle

een fotocel