Übersetzungen für „hersen“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

ˈher·zen [ˈhɛr͜tsn̩] VERB trans geh

herzen

liefkozen

herzen

aan 't hart drukken

ˈHes·sen <Hessens> [ˈhɛsn̩] SUBST nt (deutsches Bundesland)

Hessen

Hessen

her·ˈan [hɛˈran] ADV

heran

nader(bij)

heran

hierheen

die Häuser standen bis an das Wasser heran

de huizen stonden tot aan het water

heran sein

er zijn

her·ˈbei [hɛɐ̯ˈb͜ai ] ADV geh

herbei

hierheen

herbei

hiernaartoe

alle Mann [o. alles] herbei!

iedereen hierheen!

alle Mann [o. alles] herbei!

alle hens aan dek!

her·ˈein [hɛˈr͜ain] ADV

herein

(naar) binnen

immer [o. nur ] herein!

kom maar binnen!

herein!

binnen!

her·ˈüber [hɛˈryːbɐ] ADV

herüber

hierheen

herüber

hiernaartoe

herüber und hinüber

herwaarts en derwaarts

her·ˈein- [hɛˈr͜ain-]

herein-

binnen-

herein-

naar binnen

her·ˈab [hɛˈrap] ADV geh

herab

omlaag

herab

neer

herab

naar beneden

den Fluss herab

stroomafwaarts

sie tat immer sehr von oben herab ugs

ze deed altijd erg uit de hoogte

ˈHer·de <Herde, Herden> [ˈheːɐ̯də] SUBST f

1. Herde:

Herde

kudde

2. Herde übtr abw:

der Herde folgen

met de massa meelopen

He·ˈroe <Heroen, Heroen> [heˈroːə] SUBST m

Heroe

heros

Heroe

halfgod

her·ˈum [hɛˈrʊm] ADV

1. herum (um etw im Kreis):

herum

om(heen)

herum

rond(om)

die Reihe herum

de rij rond

2. herum ugs (vorüber sein):

herum

voorbij

herum

om

3. herum (gegen):

herum

om en nabij

herum

ongeveer

herum

bij benadering

um 1800 herum

omstreeks het jaar 1800

4. herum (überall in jds Nähe):

herum

in de buurt van

immer um jdn herum sein ugs

altijd in iems nabijheid [o. buurt] zijn

5. herum (herum gehen):

das ist im ganzen Dorf herum ugs

dat is in het hele dorp bekend

her·ˈab- [hɛˈrap-]

herab-

naar beneden

herab-

omlaag-

herab-

neer-

her·ˈauf [hɛˈr͜auf] ADV

1. herauf (nach oben, aufwärts):

herauf

omhoog

herauf

naar boven

herauf

opwaarts

den Fluss herauf

stroomopwaarts

von unten herauf dienen

van onderen op dienen

2. herauf ugs (nach Norden):

herauf

naar het noorden

her·ˈaus [hɛˈr͜aus] ADV

1. heraus (nach draußen):

heraus

naar buiten

heraus

er uit

heraus mit dem Geld!

hier met 't geld!

heraus mit der Sprache

spreek op!

Wache heraus!

wacht! in het geweer!

2. heraus (entschieden sein):

es ist noch nicht heraus, wer ihm nachfolgt ugs

het staat nog niet vast, wie hem opvolgt

das ist noch gar nicht heraus

dat staat nog lang niet vast

3. heraus ugs (hinter sich haben):

du bist fein heraus, du kannst zu Hause bleiben

jij hebt geluk [o. mazzel] , jij kunt thuis blijven

aus dem Gröbsten heraus sein

het ergste achter de rug hebben

4. heraus MEDIEN ugs (veröffentlicht sein):

heraus

uit

heraus

uitgekomen

heraus

verschenen

der neue Roman ist heraus

de nieuwe roman is uit [o. verschenen]

5. heraus ugs (gesagt worden sein):

heraus

eruit

heraus

uitgesproken

endlich war das Wort heraus

eindelijk was het woord eruit

6. heraus (zu Verstärkung einer Präposition):

heraus aus dem Bett!

het bed uit!

her·ˈvor [hɛɐ̯ˈfoːɐ̯] ADV geh

hervor

tevoorschijn

hervor

naar voren

hervor

voor de dag

hinter den Gardinen hervor

van achter de gordijnen

He·ˈro·in¹ <Heroin, Heroinnen> [heˈroːɪn] SUBST f geh

Heroin

heldin

ˈHer·weg SUBST m

Herweg

de weg hierheen

auf dem Herweg

op weg hierheen [o. hiernaartoe]

ˈher·zig [ˈhɛr͜tsɪç] ADJ

herzig

lief

herzig

schattig

Herrn SUBST

Benutzereintrag

Herrn m

De heer (abgekürzt: Dhr.)