Übersetzungen für „rent“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

(Springe zu Niederländisch » Deutsch)

Cent <Cent(s), Cent(s)> [ ͜tsɛnt] SUBST m

Cent

cent

Rest <Rest(e)s, Reste[o. Resten] > [rɛst, ˈrɛstə] SUBST m

1. Rest (Überbleibsel):

Rest

rest

Rest

overblijfsel nt

die irdischen [o. sterblichen ] Reste

het stoffelijk overschot

der Rest ist Schweigen

de rest is zwijgen

das ist der (letzte) Rest vom Schützenfest ugs übtr

dat is werkelijk het laatste beetje

2. Rest WIRTSCH (Restposten):

Rest

restant nt

Rest

coupon

3. Rest:

Rest CHEM, MATH

rest

einem Tier den Rest geben ugs

een dier afmaken

jdm/etw den Rest geben ugs

iem/iets de genadeslag geven

Ren <Rens, Rens[o. Rene] > [rɛn, reːn] SUBST nt

Ren

rendier nt

rein² [r͜ain] ADV

1. rein:

rein

compleet

rein

puur

rein

helemaal

das geht dich rein gar nichts an ugs

dat gaat je geen barst aan

2. rein ugs → hinein

Siehe auch: hinein

hin·ˈein [hɪˈn͜ain] ADV

1. hinein (lokal):

hinein

naar binnen

hinein

erin

hinein ins Bett! ugs

het bed in!

hinein mit euch!

naar binnen jullie!

2. hinein (temporal):

hinein

tot in

bis tief in die Nacht hinein arbeiten

tot diep in de nacht werken

ˈre·ge [ˈreːgə] ADJ

rege

druk

rege

bedrijvig

regen Anteil nehmen

er actief bij betrokken zijn

ein reger Betrieb

een drukte van belang

der Wunsch wurde in ihm rege geh

de wens kwam bij hem op

re·ˈal [reˈaːl] ADJ

real

reëel

reif [r͜aif] ADJ

reif

rijp

reif für die Insel sein ugs

aan vakantie toe zijn

die reifere Jugend ugs scherzh

de niet meer zo jonge mensen

reif und unreif

rijp en groen

ein reifes Urteil

een rijp [o. weloverwogen] oordeel

riet [riːt] VERB

riet 3. pers Sg Imperf von raten

Siehe auch: raten

ˈra·ten <rät, riet, geraten> [ˈraːtn̩] VERB trans

1. raten (als Ratschlag geben):

raten

(aan)raden

raten

raad geven

raten

adviseren

lass dir das geraten sein! ugs

dat is je geraden!

sich nicht mehr zu raten wissen

zich geen raad meer weten

wozu rätst du mir?

wat raad je mij aan?

2. raten (erraten, mutmaßen):

raten

raden

raten

gissen [o. raden] naar

hin und her raten

allerlei gissingen maken

Re·ˈgent(in) <Regenten, Regenten> [reˈgɛnt] SUBST m(f)

Regent(in)

regent(regentes) m (f)

Want <Want(s), Wanten> [vant] SUBST f nt nt meist Pl NAUT

Want

want nt

Want

touwwerk nt

bunt [bʊnt] ADJ

bunt

bont

bunt gemischt

bont

bunt gemischt

gemengd

bunt gemischt

bont geschakeerd

bunt gemischt

gevarieerd

bunt schillernd

veelkleurig

bunt schillernd

iriserend

ein bunter Teller

een gevarieerde schotel

das wird mir zu bunt!

dat wordt [o. is] me al te gortig!

jetzt treibst du es zu bunt!

nu maak je het (toch) te bont!

bunte Parteien POL

linkse milieupartijen

die bunte Presse

de boulevardpers [o. sensatiepers]

ritt [rɪt] VERB

ritt 3. pers Sg Imperf von reiten¹, reiten²

Siehe auch: reiten , reiten

ˈrei·ten² <ritt, geritten> [ˈr͜aitn̩] VERB trans

1. reiten:

reiten

(be)rijden

Wellen reiten

plankzeilen

Wellen reiten

surfen

ein Pferd zuschanden reiten

een paard half dood rijden [o. afjakkeren] [o. afjagen]

2. reiten:

reiten

rijden

reiten

dekken

ˈrei·ten¹ <ritt, geritten> [ˈr͜aitn̩] VERB intr

reiten

rijden

das Kind auf den Knien reiten lassen

het kind op z'n knieën laten rijden

im Galopp/Schritt reiten

in galop/stapvoets rijden