Übersetzungen für „teruggedrongen“ im Deutsch » Niederländisch-Wörterbuch

(Springe zu Niederländisch » Deutsch)

her·ˈun·ter·brin·gen VERB trans unreg

1. herunterbringen (nach unten bringen):

herunterbringen

naar beneden brengen

2. herunterbringen ugs (zu Grunde richten):

herunterbringen

ruïneren

herunterbringen

te gronde richten

3. herunterbringen ugs (schlucken können):

herunterbringen

door de keel (kunnen) krijgen

keinen Bissen herunterbringen

geen hap door de keel krijgen

ge·ˈdrun·gen² [gəˈdrʊŋən] VERB

gedrungen Part Perf von dringen

Siehe auch: dringen

ˈdrin·gen <drang, gedrungen> [ˈdrɪŋən] VERB intr

1. dringen (vordringen, stoßen):

dringen

dringen

dringen

zich een weg banen

2. dringen geh (auf etw bestehen):

dringen

aandringen (op)

dringen

staan op

auf sofortige Zahlung dringen

directe betaling verlangen

sich gedrungen fühlen

zich gedrongen voelen

mit Bitten in jdn dringen

iem met aandrang verzoeken

ˈnot·ge·drun·gen [ˈnoːtgədrʊŋən] ADV

notgedrungen

noodgedrongen

notgedrungen

noodgedwongen

be·ˈdrän·gen VERB trans

1. bedrängen ((seelisch) belasten):

bedrängen

benauwen

bedrängen

bezwaren

bedrängen

kwellen

ich befand mich in einer bedrängten Lage

ik bevond me in een benarde [o. hachelijke] positie

2. bedrängen (lästig fallen):

bedrängen

lastigvallen

3. bedrängen (bedrohen):

bedrängen

bedreigen

ge·ˈrun·gen [gəˈrʊŋən] VERB

gerungen Part Perf von ringen¹, ringen², ringen³

Siehe auch: ringen , ringen , ringen

ˈrin·gen³ <rang, gerungen> [ˈrɪŋn̩] VERB refl geh

ringen

ontwringen

ringen

afhandig maken

ein tiefer Seufzer ringt sich aus ihrer Brust geh

zij slaakt een diepe zucht

ˈrin·gen² <rang, gerungen> [ˈrɪŋn̩] VERB intr

ringen

worstelen

mit den Tränen ringen übtr

tegen zijn tranen vechten

ich habe lange mit mir gerungen übtr

ik heb lang in tweestrijd gestaan

nach Atem ringen übtr

naar adem snakken [o. happen]

nach Worten ringen übtr

moeilijk de woorden kunnen vinden

um Anerkennung ringen übtr

strijden [o. vechten] voor waardering

ˈrin·gen¹ <rang, gerungen> [ˈrɪŋn̩] VERB trans geh

ringen

(handen)wringen

her·ˈum·hän·gen VERB intr unreg vulg (untätig sein)

herumhängen

rondhangen

herumhängen

rondlummelen