Niederländisch » Deutsch

Übersetzungen für „ändigen“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

Ergebnis-Übersicht

le·di·gen: Verb
no·di·gen: Verb
nei·gen: Verb
an·cien: Nomen
an·der: Adjektiv und Adverb
han·dig: Adjektiv und Adverb
zan·dig: Adjektiv und Adverb
ei·gen: Adjektiv und Adverb
bui·gen: Verb
tui·gen: Verb
zui·gen: Verb
le·ni·gen: Verb
be·zi·gen: Verb
drei·gen: Verb
ma·ti·gen: Verb
an·ke·ren: Verb
din·gen: Verb
han·gen: Verb

Meintest du vielleicht: ancien , neigen , nodigen , ledigen , hangen , dingen , ankeren , matigen , dreigen , bezigen , lenigen , zuigen , tuigen , buigen , eigen , zandig , handig und ander

le·di·gen <ledigde, h. geledigd> [ledəɣə(n)] VERB trans

no·di·gen <nodigde, h. genodigd> [nodəɣə(n)] VERB trans

nei·gen¹ <neigde, h. geneigd> [nɛiɣə(n)] VERB trans

an·cien <ancien|s> [ɑ̃ʃɛ̃] SUBST m belg ugs

ancien gesch.

Veteran m

ancien (oude rot)

alte(r) Hase m

an·der¹ [ɑndər] ADJ

andere(r, s)

in het andere geval

in het andere geval

im anderen Fall

een andere maal

ein anderes Mal

een andere maal

ze voelde zich een ander mens

sie fühlte sich wie verwandelt

van een andere soort

(de) een of andere voorbijganger

irgendein Passant

met andere woorden

mit anderen Worten

han·dig <handige, handiger, handigst> [hɑndəx] ADJ

1. handig (behendig):

handig in [o. met ] iets zijn

geschickt in etw Dat sein

handig met de vingers

2. handig (gewiekst):

handig abw

handig in zaken

geschäftstüchtig

een handige jongen abw

ein gewiefter Bursche ugs

3. handig (gemakkelijk te hanteren):

dat gaat handig met zo'n machine

mit so einer Maschine geht das spielend

een handig mes

ein handliches Messer

zan·dig [zɑndəx] ADJ

ei·gen <eigen, eigener, meest eigen> [ɛiɣə(n)] ADJ

1. eigen (aan de betrokkene(n) toebehorend):

eigen

eigen baas zijn

sein eigener Herr sein

op eigen benen staan

auf eigenen Füßen stehen

voor eigen gebruik

zum persönlichen Bedarf

hij kwam in eigen persoon

er kam höchstpersönlich

bemoei je met je eigen zaken

kümmere dich um deine eigenen Angelegenheiten

2. eigen (uitgaand van iem zelf):

eigen

op eigen gezag

auf eigene Verantwortung

naar eigen goeddunken

nach eigenem Ermessen

op (zijn) eigen houtje

auf eigene Faust

uit eigen wil

aus eigenem Entschluss

3. eigen (kenmerkend):

eigen

dat is hem eigen

das ist ihm eigen

4. eigen (vertrouwd):

zich iets eigen maken

sich Dat etw aneignen

5. eigen (de streek, het land van herkomst):

eigen

de eigen taal

die eigene Sprache

bui·gen² <boog, h. gebogen> [bœyɣə(n)] VERB trans (doen krommen)

het hoofd buigen

den Kopf neigen [o. senken]

het hoofd buigen übtr

den Nacken beugen

de knieën buigen

die Knie beugen

zich over het werk buigen übtr

sich in die Arbeit knien

een teen/stok buigen

einen Zeh krümmen/einen Stock biegen

iems wil buigen

jds Willen beugen

tui·gen <tuigde, h. getuigd> [tœyɣə(n)] VERB trans

1. tuigen (paard):

een paard tuigen

ein Pferd anschirren

2. tuigen scheepv.:

zui·gen² <zoog, h. gezogen> [zœyɣə(n)] VERB intr

zuigen (stofzuigen)

op zijn duim zuigen

am Daumen lutschen

le·ni·gen <lenigde, h. gelenigd> [lenəɣə(n)] VERB trans

be·zi·gen <bezigde, h. gebezigd> [bezəɣə(n)] VERB trans

al zijn invloed bezigen

all seinen Einfluss anwenden

drei·gen¹ <dreigde, h. gedreigd> [drɛiɣə(n)] VERB trans

hij dreigde hem te zullen ontslaan

er drohte, ihn zu entlassen

iem met straf dreigen

jdm eine Strafe androhen

ma·ti·gen¹ <matigde, h. gematigd> [matəɣə(n)] VERB trans

de lonen matigen

die Lohnerhöhungen mäßigen

matig uw snelheid!

Tempo drosseln!

an·ke·ren² <ankerde, i. geankerd> [ɑŋkərə(n)] VERB intr

din·gen <dong, h. gedongen> [dɪŋə(n)] VERB intr

1. dingen (wedijveren):

im Wettstreit miteinander liegen

2. dingen (trachten te verkrijgen):

naar de hand van een meisje dingen

um ein Mädchen werben

3. dingen (afdingen):

den Preis herunterhandeln

feilschen a. abw

han·gen¹ <hing, h. gehangen> [hɑŋə(n)] VERB trans (bevestigen, ophangen)

zijn jas aan de kapstok hangen

seinen Mantel an die Garderobe hängen

de was buiten hangen

die Wäsche draußen aufhängen

iets te drogen hangen

etw zum Trocknen aufhängen

Linguatec

Wörterbuch durchsuchen

Niederländisch

Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski