Niederländisch » Deutsch

Übersetzungen für „Gideon“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch (Springe zu Deutsch » Niederländisch)

Ergebnis-Übersicht

vi·deo: Nomen
gids: Nomen
gil·de: Nomen
gin·der: Adverb
gier: Nomen
gi·ro: Nomen
gie·ren: Verb
gie·ten: Verb
gil·len: Verb

Meintest du vielleicht: video , gillen , gieten , gieren , giro , gier , ginder , gilde und gids

vi·deo <video|'s> [videjo] SUBST f

1. video (systeem):

2. video (apparaat):

Videorekorder m

3. video (videoband):

Video nt ugs

iets op video zetten

etw auf Video aufnehmen

gids <gids|en> [ɣɪts] SUBST f

1. gids (persoon):

gids

Führer m

een gids nemen

sich Dat einen Führer nehmen

2. gids (boek, leidraad):

gids

Führer m

gids

de gouden gids® telec.

die Gelben Seiten ® Pl

een gids voor radio- en televisieprogramma's

eine Fernsehzeitschrift mit Hörfunkprogramm

3. gids (vrouwelijke padvinder):

gids

gil·de <gilde|n, gilde|s> [ɣɪldə] SUBST nt of m of f

Gilde f

Zunft f

gin·der [ɣɪndər] ADV

hier en ginder

hij woont ginder

er wohnt dort (hinten)

gier¹ <gier|en> [ɣir] SUBST m (roofvogel)

gier

Geier m

gi·ro <giro|'s> [ɣiro] SUBST m

1. giro:

giro (girodienst: bank)

giro (girodienst: post)

per giro betalen

per Giro bezahlen fachspr

2. giro:

giro (girorekening: bank)

giro (girorekening: post)

Postgirokonto nt

geld op iems giro overmaken

Geld auf jds Konto überweisen

3. giro:

giro (giroafrekening: bank)

Girokontoauszug m

giro (giroafrekening: post)

4. giro (overschrijving):

giro

Giro nt fachspr

giro

gie·ren <gierde, h. gegierd> [ɣirə(n)] VERB intr

1. gieren:

gieren (brullen, loeien: storm, wind)

gieren (brullen, loeien: storm, wind)

gieren (brullen, loeien: band, rem)

gieren van het lachen

schreien [o. brüllen] vor Lachen ugs

dat is om te gieren!

das ist ja zum Schießen! ugs

2. gieren:

gieren (razend voortgaan: voertuig)

gieren (razend voortgaan: projectiel)

de zenuwen gieren door mijn keel übtr

mir schlägt das Herz bis zum Hals

3. gieren scheepv.:

4. gieren landb.:

gie·ten¹ <goot, h. gegoten> [ɣitə(n)] VERB trans

1. gieten (vocht laten stromen, schenken):

gießen ugs

schütten ugs

iets in zijn kraag gieten

sich Dat einen hinter die Binde gießen ugs

een emmer leeg gieten

einen Eimer ausschütten

een gietende regen

2. gieten (in een vorm laten stromen):

die kleren zitten als gegoten

die Kleider sitzen wie angegossen

iets in brons gieten

etw in Bronze gießen

ijzer/lood gieten

Eisen/Blei gießen

3. gieten (besproeien):

de planten gieten

die Pflanzen gießen

gil·len¹ <gilde, h. gegild> [ɣɪlə(n)] VERB trans

gillen (personen, dieren)

gillen (sterker)

Linguatec

Wörterbuch durchsuchen

Niederländisch

Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski