Niederländisch » Deutsch

Übersetzungen für „Marcel“ im Niederländisch » Deutsch-Wörterbuch

(Springe zu Deutsch » Niederländisch)

Ergebnis-Übersicht

ma·kreel: Nomen
mar·ge: Nomen
mar·ker: Nomen
mar·mer: Nomen
mar·ter: Nomen
bad·cel: Nomen
far·ce: Nomen
man·gel: Nomen
man·tel: Nomen
maz·zel: Nomen
mar·kies: Nomen
mark·ten: Verb
stam·cel: Nomen
per·ceel: Nomen
maak·sel: Nomen
mar·che·ren: Verb
ma·rot: Nomen
markt: Nomen
ma·ri·ne: Nomen
mar·mot: Nomen

Meintest du vielleicht: makreel , mazzel , mantel , mangel , farce , badcel , marter , marmer , marker , marge , maaksel , perceel , stamcel , markten , markies , marcheren , eicel , marmot , marine , markt und marot

ma·kreel <ma|krelen> [makrel] SUBST m

Makrele f

mar·ge <marge|s> [mɑːrʒə] SUBST f

1. marge:

marge (witte rand)

Rand m

marge (boekwezen, grafische kunst)

Respekt m

2. marge (verschil):

Marge f

3. marge (speelruimte):

Marge f

dat is gerommel in de marge

das geht am Kern der Sache vorbei

mar·ker <marker|s> [mɑːrkər] SUBST f

marker (stift)

Marker m

mar·mer <marmer|s> [mɑrmər] SUBST nt

Marmor m

Carrarisch marmer

carrarischer Marmor

mar·ter² <marter|s> [mɑrtər] SUBST m (dier)

Marder m

bad·cel <badcel|len> [bɑtsɛl] SUBST f

Bad nt

far·ce <farce|n, farce|s> [fɑrs] SUBST f

Farce f

man·gel <mangel|s> [mɑŋəl] SUBST m

Mangel f

door de mangel gehaald worden übtr

in die Mangel genommen werden

man·tel <mantel|s> [mɑntəl] SUBST m ook techn.

Mantel m

iets met de mantel der liefde bedekken übtr

etw mit dem Mantel der Liebe bedecken

iets met de mantel der liefde bedekken übtr

über etw den Mantel des Schweigens breiten

loden mantel

der Lodenmantel

onder de mantel van übtr

unter dem Vorwand +Gen

iem de mantel uitvegen übtr

maz·zel [mɑzəl] SUBST m geen Pl

Massel m sl

Dusel m ugs

machs gut! ugs

mar·kies² <mar|kiezen> [mɑrkis] SUBST f

1. markies (luifel):

Vordach nt

2. markies (zonnescherm):

Markise f

mark·ten <marktte, h. gemarkt> [mɑrəktə(n)] VERB intr

zum Markt gehen

auf den Markt gehen

stam·cel <stamcel|len> [stɑmsɛl] SUBST f (cel)

per·ceel <per|celen> [pɛrsel] SUBST nt

1. perceel:

perceel (huis)

Haus nt

perceel (gebouw)

Gebäude nt

2. perceel (stuk land):

een perceel bouwland

eine Bauparzelle

een perceel bouwland

ein Stück Bauland

iets in percelen onderverdelen

etw parzellieren

het land wordt verhuurd in percelen

das Land wird in Parzellen verpachtet

3. perceel (gedeelte; deel van een water):

maak·sel <maaksel|s> [maksəl] SUBST nt

1. maaksel (constructie, vorm):

2. maaksel (product):

Gebilde nt

Produkt nt

die pudding is eigen maaksel

dieser Pudding ist eine eigene Kreation

mar·che·ren <marcheerde, h./i. gemarcheerd> [mɑrʃerə(n)] VERB intr

beginnen te marcheren

ma·rot <marot|ten> [marɔt] SUBST f

1. marot (narrenstok):

Narrenzepter nt

2. marot (stokpaardje):

Marotte f

elke zot heeft zijn marot

jedem Narr sei Kapp

markt <markt|en> [mɑrkt] SUBST f

Markt m

het gat in de markt

die Marktlücke

goed in de markt liggen

marktgängig sein

goed in de markt liggen übtr

hoch im Kurs stehen

in de markt zijn voor iets übtr

Anwärter auf etw Akk sein

naar de markt gaan

zum Markt gehen

producten op de markt brengen

Produkte auf den Markt bringen

stijgende markt fin.

dalende markt fin.

iets uit de markt nemen

etw aus dem Handel ziehen

zichzelf uit de markt prijzen übtr (van mensen)

zu hohe Forderungen stellen

zichzelf uit de markt prijzen (van zaken)

zu teuer werden

van alle markten thuis zijn

in allen Sätteln gerecht sein

zwarte markt

bij het scheiden van de markt leert men de kooplui kennen Sprichw

≈ auf dem Markt lernt man die Leute besser kennen als im Tempel

ma·ri·ne <marine|s> [marinə] SUBST f

Marine f

bij de marine gaan

zur Marine gehen

mar·mot <marmot|ten> [mɑrmɔt] SUBST f

slapen als een marmot

schlafen wie ein Murmeltier

Linguatec

Wörterbuch durchsuchen

Niederländisch

Seite auf Deutsch | English | Español | Italiano | Polski